Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 280,- opgelegd ter zake van “met een voertuig rijden, terwijl de losse lading die mogelijk v/h voertuig kan vallen niet deugdelijk is afgedekt (feitcode P061)”, welke gedraging zou zijn verricht op 15 november 2011 om 7:56 uur op de Juliana van Stolberglaan te 's-Gravenhage.
2. De betrokkene ontkent niet dat hij op genoemde tijd en plaats heeft gereden met een aanhangwagen waarin hij een ladekast vervoerde die niet was afgedekt of vastgebonden. Hij stelt zich echter op het standpunt dat het niet nodig was de kast vast te binden of af te dekken, omdat de kast in de aanhangwagen zat vastgekneld, zodanig dat er twee medewerkers van de vuilstortplaats nodig waren om de kast los te wrikken.
Voorts heeft de verbalisant (toen hij plotseling werd weggeroepen) aan de betrokkene medegedeeld dat de boete € 90,- zou zijn, terwijl de boete € 280,- blijkt te zijn. Hier is het het woord van de betrokkene tegen het woord van de verbalisant. De kantonrechter heeft gezegd dat hij het relaas van de betrokkene zonder meer wilde geloven, maar dat hij toch meer waarde toekende aan de verklaring van de verbalisant. Dit is voor de betrokkene onaanvaardbaar.
3. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Betrokken bestuurder reed met een ahw (het hof begrijpt: aanhangwagen) waarop een kast en diverse laden los lagen. Er was geen spanband of net gespannen over de goederen.
Verklaring betrokkene: ik heb de aanhanger geleend.”
5. De betreffende gedraging is een overtreding van artikel 5.1.2 in samenhang met het destijds geldende artikel 5.18.6, tweede lid, van de Regeling Voertuigen (RV).
6. Artikel 5.1.2 RV - voor zover hier van belang - luidt:
“Het is de bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen verboden daarmee te rijden (…), indien niet wordt voldaan aan de in afdeling 18 van dit hoofdstuk ten aanzien van het gebruik van voertuigen of samenstellen van voertuigen van de categorie of categorieën, waartoe die voertuigen behoren, gestelde eisen.”
7. Artikel 5.18.6 RV, tweede lid, luidde:
“Losse lading ten aanzien waarvan het gevaar bestaat dat deze of delen daarvan tijdens het rijden van het voertuig vallen, moet deugdelijk zijn afgedekt.”
8. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het proces-verbaal van 20 juni 2012 houdt onder meer het volgende in:
“Op dinsdag 15 november 2011, omstreeks 07.55 uur reed ik in uniform gekleed in een
opvallend surveillancevoertuig belast met noodhulp surveillance over de Juliana van
Stolberglaan te ‘s-Gravenhage toen ik een zwarte Seat Leon zag rijden met daarachter
een aanhangwagen. Beide waren voorzien van het kenteken [kenteken]. Ik zag dat boven de genoemde aanhangwagen een voorwerp uitstak dat later een kast bleek te zijn.
Nadat de betrokken bestuurder een stopteken had gekregen en daaraan had voldaan, heb
ik samen met een collega de aanhangwagen bekeken. Hieruit bleek mij dat er over de
aanhangwagen geen net was gespannen zoals in het voertuigreglement is voorgeschreven.
Tevens was er over de kast, die meer dan de helft van de aanhangwagen in beslag nam
en niet klem lag zoals verweerder aangeeft, geen touw, spanband of ander (vast)bindmiddel gebruikt om de kast te zekeren. Tevens zag ik dat in de aanhangwagen een aantal losse lades, afkomstig uit genoemde kast, lagen. Deze lades en de kast zouden bij een eventuele uitwijkmanoeuvre, aanrijding of ander onverwachte beweging met heftige slingerbewegingen tot gevolg, zeker uit de aanhangwagen kunnen vallen met alle gevolgen van dien. Dit heb ik de bestuurder ook duidelijk gemaakt.
Over de snelheid van verweerder kan ik niets verklaren omdat ik het voertuig direct
heb staande gehouden nadat ik het voertuig zag rijden.
Tijdens het noteren van de gegevens van verweerder kregen wij een noodhulpmelding. Ik heb het rijbewijsnummer en het BSN-nummer van betrokkene genoteerd waaraan ik als verbalisant voldoende had op dat moment.
Over hoogtes van bedragen van bekeuringen kan ik meedelen dat ik zonder het exact te
weten wat het bedrag zou kunnen zijn geen mededelingen doe. Ik weet dat de boete voor deze overtreding hoog is en zeker geen 90,= euro bedraagt. Ik heb dit verweerder dan ook niet medegedeeld.”
9. Bij het hof is de vraag gerezen of de kast en/of de losse lades die de betrokkene vervoerde in de aanhangwagen kunnen worden aangemerkt als losse lading in de zin van de Regeling voertuigen.
10. Artikel 5.18.6, tweede lid, van de Regeling voertuigen luidt thans:
“Losse lading die naar haar aard niet op of aan het voertuig bevestigd kan worden, moet deugdelijk zijn afgedekt indien gevaar of hinder ontstaat of kan ontstaan als gevolg van afvallende of wegwaaiende lading.”
Ten tijde van de gedraging was niet in de tekst van de Regeling voertuigen opgenomen dat het moet gaan om losse lading die naar haar aard niet op of aan het voertuig bevestigd kan worden.
De toelichting op artikel 5.18.6 van het Voertuigreglement, de voorganger van het Reglement Voertuigen hield echter - voor zover hier van belang - al in:
“Nieuw is het bepaalde in het tweede lid met betrekking tot het vervoer van losse lading. Dit lid bevat de verplichting om losse lading die van het voertuig kan vallen deugdelijk af te dekken. Gedacht dient daarbij te worden aan lading als zand, grint of puin.”
Niet is gebleken dat de regelgever, met de vervanging van het Voertuigreglement door de Regeling voertuigen op dit punt een andere reikwijdte van artikel 5.18.6, tweede lid, heeft beoogd.
11. Het begrip losse lading zag dus, gelet op de toelichting, ook ten tijde van de gedraging al op lading die naar haar aard niet op of aan het vervoersmiddel bevestigd kan worden, maar los op of in het vervoermiddel geladen dient te worden. Het hof heeft dit ook eerder overwogen in het arrest van 16 november 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:5228.
12. De griffier van het hof heeft de advocaat-generaal bij brief van 25 juli 2014 gevraagd of de kast en/of de losse lades die de betrokkene in de aanhangwagen vervoerde, kunnen worden beschouwd als losse lading in de zin van artikel 5.18.6 RV. De advocaat-generaal heeft echter niet op dit verzoek van het hof gereageerd.
13. Gelet op het hiervoor onder 10. en 11. overwogene is het hof van oordeel dat de kast noch de losse lades vallen onder het begrip losse lading als bedoeld in artikel 5.18.6, tweede lid, VR. Kasten en de daarbij behorende lades zijn immers voorwerpen die naar hun aard wél op of aan het voertuig bevestigd kunnen worden. De lades dienden naar het oordeel van het hof voldoende te zijn gezekerd, als bedoeld in artikel 5.18.6, eerste lid, van de Regeling Voertuigen (feitcode P 060b). Uit de verklaring van de verbalisant van 20 juli 2012 blijkt ook dat de verbalisant heeft geconstateerd dat de lades en de kast niet waren gezekerd. Hieruit blijkt ook dat de verbalisant mogelijk het oog had op de gedraging met feitcode P060b). De omschrijving van de gedraging, zoals vermeld in de onder 1 genoemde inleidende beschikking betreft echter de feitcode P061. Daaruit blijkt dat de verbalisant een andere gedraging -niet zijnde een gedraging waarop de WAHV betrekking heeft- heeft vastgesteld dan waarvoor bij de inleidende beschikking een sanctie is opgelegd.
14. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk met gegrondverklaring van de beroepen daartegen, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen.
15. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.