3.1
[geïntimeerde] heeft, kort weergegeven, gevorderd voor recht te verklaren dat zij recht heeft op de vertrekpremie en de weigering daarvan ten onrechte is, en ROC Flevoland te veroordelen tot betaling van 8 bruto maandsalarissen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Zij grondt deze vorderingen op de cao, het Sociaal Plan en art. 7:611 BW.
3.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat sprake is van een driehoeksruil zoals bedoeld in het Sociaal Plan en heeft 8 bruto maandsalarissen toegewezen met wettelijke rente en
ROC Flevoland veroordeeld in de proceskosten, onder afwijzing van de overige vorderingen.
3.3
Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat [geïntimeerde], nu vast staat dat zij niet boventallig is verklaard, slechts aanspraak kan maken op de vertrekpremie indien zij voldoet aan de, onder rechtsoverweging 2.7 opgenomen, voorwaarden die het Sociaal Plan stelt aan een driehoeksruil.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat van een driehoeksruil sprake is omdat:
a. a) ROC Flevoland niet gemotiveerd heeft betwist dat de overstap naar de afzonderlijke zelfstandige entiteit te Amsterdam geen interne overplaatsing is maar een nieuw dienstverband oplevert;
b) door het vrijwillige vertrek van [geïntimeerde] een boventallige collega zijn baan kon houden en ROC Flevoland niet heeft onderbouwd dat daarbij geen sprake was van naadloze aansluiting en duurzame herplaatsing;
c) door het vertrek van [geïntimeerde] de boventalligheid bij ROC Flevoland is verminderd;
d) de opvatting van ROC Flevoland dat met 'dezelfde organisatorische eenheid' het gehele secundair proces bedoeld wordt (zie overweging 2.5) niet spoort met de tekst van het Sociaal Plan, waarin de verwijzing naar "een van de andere organisatorische eenheden" wijst op meer eenheden dan het primaire en secundaire proces;
e) aan de eerste twee van de drie voorwaarden voor een driehoeksruil is voldaan, en aan de derde (besluit van CvB) niet is voldaan, waaraan echter geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend omdat feitelijk wel sprake is van naadloze aansluiting en duurzame herplaatsing.
De kantonrechter heeft het beroep op discretionaire bevoegdheid van het CvB tot toekenning van een vertrekpremie verworpen nu de motivering voor afwijzing ondeugdelijk is. Het flankerend beleid vereist niet dat [geïntimeerde] schade moet leiden door haar vertrek of niet haar eigen belang maar dat van haar boventallige collega beoogt te dienen. De door
ROC Flevoland aangevoerde omstandigheden maken de aanspraak van [geïntimeerde] op de vertrekpremie evenmin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus de kantonrechter.