4.2
Artikel 140 van de Richtlijn betreffende de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: de BTW Richtlijn) luidt, voor zover relevant, als volgt:
“De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
a) De intracommunautaire verwerving van goederen waarvan de levering door belastingplichtigen in ieder geval op hun respectieve grondgebied is vrijgesteld; (…)”
4.3
Artikel 27 van de Wet OB luidt, wettekst 2009-2010, voor zover relevant, als volgt:
“1. Landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers zijn geen omzetbelasting verschuldigd, voor zover hun prestaties bestaan uit:
a. leveringen van goederen, vermeld in tabel I, onderdeel a, welke zij in hun vermelde hoedanigheid hebben voortgebracht of geteeld;
(….)
2. De in het eerste lid bedoelde ondernemers zijn met betrekking tot de aldaar bedoelde prestaties ontheven van de verplichtingen, opgelegd bij of krachtens de artikelen 34 en 35. Zij hebben met betrekking tot die prestaties geen aanspraak op aftrek op de voet van artikel 15.
3. Aan de in het eerste lid bedoelde ondernemers die goederen als aldaar bedoeld in onderdeel a leveren met toepassing van artikel 5a, eerste lid, wordt op verzoek teruggaaf van belasting verleend, ingeval de levering leidt tot verschuldigdheid van belasting in de lid-staat van aankomst van het vervoer. De teruggaaf bedraagt 5,1 percent van het door de ondernemer in rekening gebrachte bedrag.
(…)
5. Aan de in artikel 1a, tweede lid, bedoelde ondernemers en rechtspersonen, andere dan ondernemers, die zijn gevestigd in een andere lid-staat, aan wie de in het eerste lid bedoelde ondernemers goederen als aldaar bedoeld in onderdeel a leveren, wordt op verzoek teruggaaf van belasting verleend, voor zover deze goederen in die andere lid-staat zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen. De teruggaaf bedraagt 5,1 percent van het door de leverancier in rekening gebrachte bedrag.”
4.4
Titel XII, hoofdstuk 2 ‘Gemeenschappelijke forfaitaire regeling voor landbouwproducenten’ in de BTW Richtlijn bevat, voor zover relevant, de volgende bepalingen:
“Art. 296
1. De lidstaten kunnen ten aanzien van landbouwproducenten voor wie de toepassing van de normale BTW-regeling of, (…) op moeilijkheden zou stuiten overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk een forfaitaire regeling toepassen ter compensatie van de BTW die is betaald over de aankopen van goederen en diensten van de forfaitair belaste landbouwers.
(…)
Art. 297
De lidstaten stellen, voorzover nodig, forfaitaire compensatiepercentages vast. Zij kunnen gedifferentieerde forfaitaire compensatiepercentages vaststellen voor de bosbouw, de verschillende deelsectoren van de landbouw en de visserij.
(…)
Art. 302
Wanneer een forfaitair belaste landbouwer een forfaitaire compensatie geniet, heeft hij voor de onder deze forfaitaire regeling vallende werkzaamheden geen recht op aftrek.”
6.1.
Veehandelregeling
6.1.1.
Grondgedachte van de regeling
De in artikel 27 van de wet neergelegde landbouwregeling mist toepassing ten aanzien van veehandelaren, zijnde ondernemers die er hun bedrijf van maken vee (runderen, schapen, geiten, varkens en paarden) te kopen en te verkopen. Deze dieren zijn voor de veehandelaren immers niet in de hoedanigheid van landbouwer voortgebracht of geteeld. Een en ander betekent dat veehandelaren, in beginsel, op de normale wijze in de heffing zijn betrokken. Teneinde tegemoet te komen aan de administratieve bezwaren welke zijn verbonden aan een strikte toepassing van de wettelijke bepalingen ten aanzien van de veehandel, in het bijzonder waar het de handel op veemarkten betreft, wordt goedgekeurd dat veehandelaren de volgende regeling (verder te noemen: de veehandelregeling) toepassen.
6.1.2.
Verzoek om toepassing veehandelregeling
Veehandelaren die gebruik willen maken van de veehandelregeling kunnen daartoe een verzoek doen bij de inspecteur. Bij inwilliging van het verzoek geldt de veehandelregeling tot wederopzegging door belanghebbende doch ten minste voor vijf jaren. Een hernieuwd verzoek tot toepassing van de veehandelregeling wordt eerst ingewilligd nadat de veehandelaar na die wederopzegging ten minste 5 jaren op de normale wijze in de heffing betrokken is geweest. De veehandelaar kan de veehandelregeling toepassen vanaf de datum van inwilliging van het verzoek. Dit kan dus ook in de loop van een kalenderjaar geschieden. De veehandelaar kan in het verzoek ook een andere datum van ingang opgeven, mits niet eerder dan de dag van indiening voor het verzoek. Het verzoek en de wederopzegging dienen schriftelijk te geschieden. Bij wederopzegging geldt het hiervoor gestelde, voor zover mogelijk, op overeenkomstige wijze. Een (rechtsgeldige) opzegging is niet afhankelijk van de goedkeuring van de inspecteur. Het tijdvak van aangifte voor de veehandelaren die gebruik maken van de veehandelregeling wordt vastgesteld op een kalenderjaar.
6.1.3.
Voorwaarden veehandelregeling
Na inwilliging door de inspecteur van het verzoek tot toepassing van de veehandelregeling handelt de betrokken veehandelaar als volgt:
a. de veehandelaar voldoet geen belasting wegens de door hem verrichte leveringen van vee;
b. de veehandelaar reikt terzake van zijn leveringen van vee aan andere ondernemers geen factuur uit;
c. de veehandelaar geeft terzake van de levering van vee op verzoek een ondertekende verklaring af, welke verklaring aan nader vermelde voorwaarden moet voldoen;
d. de verklaring wordt afgegeven vóór de vijftiende dag van de maand, volgende op die waarin het vee is geleverd;
e. de veehandelaar bewaart gedurende 5 jaren een dubbel van de veehandelverklaring;
f. de veehandelaar maakt geen aanspraak op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 van de wet.
(…)
6.1.5.
Administratieve verplichtingen veehandelaar
De veehandelaar kan ter voldoening aan artikel 34 van de wet en artikel 31 van de uitvoeringsbeschikking volstaan met het regelmatig bijhouden van een in- en verkoopboek, waarin met betrekking tot zijn aankopen en verkopen van vee worden vermeld:
a. de datum van aankoop en verkoop;
b. naam en adres van de verkoper onderscheidenlijk koper;
c. soort van het vee en aantal stuks van elke soort;
d. de totale koopsom per soort vee.
Indien de veehandelaar in enig boekjaar niet dan wel slechts gedeeltelijk aan deze voorwaarden voldoet, kan de betrokken veehandelaar de veehandelregeling voor het desbetreffende boekjaar onderscheidenlijk de desbetreffende boekjaren niet toepassen. Alsdan zal hij voor het desbetreffende boekjaar casu quo boekjaren op de normale wijze in de heffing worden betrokken. Dit betekent dat de veehandelaar terzake van de door hem verrichte leveringen van vee belasting op aangifte zal moeten voldoen en wel naar het verlaagde tarief. Voorts kan de betrokken veehandelaar op grond van artikel 15 van de wet aanspraak maken op aftrek van voorbelasting.
(…)
6.1.7.
Intracommunautaire goederentransacties e.d.
Een veehandelaar die gebruik maakt van de veehandelregeling zal, voor wat betreft de intracommunautaire transacties alsmede de diensten als bedoeld in artikel 6a van de wet, zich volledig moeten gedragen als ware hij een landbouwer die gebruik maakt van de in artikel 27 van de wet neergelegde landbouwregeling. (In voorkomende gevallen zal ook artikel 37b van de wet toepassing vinden ten aanzien van veehandelaren). Het nakomen van de in de vorige alinea neergelegde voorwaarde is een absoluut vereiste om de veehandelregeling te kunnen (blijven) toepassen. Als de betrokken veehandelaar deze voorwaarde niet naleeft, zal hij de veehandelregeling niet (meer) kunnen toepassen.
6.1.8.
Aftrek door de afnemer
Ondernemers als zijn bedoeld in onderdeel 6.1.3, letter b, aan wie de veehandelaar levert, kunnen het in artikel 27, vierde lid, van de wet genoemde percentage van de koopsom op de voet van artikel 15 van de wet in aftrek brengen, mits wordt voldaan aan hetgeen is vermeld in onderdeel 3.1.1 en zij in het bezit zijn van op de leveringen betrekking hebbende verklaringen als bedoeld in onderdeel 6.1.3, letter c.".
4.6
Het besluit van 24 februari 1993, VB93/447, ‘Intracommunautaire leveringen/met levering gelijkstelde overbrenging/grenslanderijen’ luidt voor zover relevant als volgt:
“(…)
Gelet op de ratio van de tòt 1 januari 1993 geldende douaneregeling, te weten de wenselijkheid de uitoefening van het landbouw- en veeteeltbedrijf in de grensstrook niet nadelig door belastingheffing te beïnvloeden, ontmoet het geen bezwaar dat in de Nederlandse grensstrook gevestigde landbouwers de landbouwproducten, die zij hebben ’geoogst’ op grenslanderijen die zijn gelegen in een andere Lid-Staat, zonder het vervullen van aangifte- of andere administratieve verplichtingen betreffende de heffing van omzetbelasting, overbrengen naar hun bedrijf in Nederland. Op overeenkomstige wijze behoeven Nederlandse landbouwers geen administratieve verplichtingen te vervullen wanneer zij landbouwmachines, zaaigoed, meststoffen en dergelijke goederen van het eigen bedrijf overbrengen naar in andere Lid-Staten gelegen grenslanderijen voor tijdelijk gebruik op c.q. ter bewerking van die landerijen. Ook met betrekking tot het terugbrengen naar Nederland van landbouwmachines en dergelijke, die vanuit Nederland zijn overgebracht naar grenslanderijen in een andere Lid-Staten voor de bewerking van de aldaar gelegen landerijen en het binnenhalen van de oogst van die landerijen, kunnen landbouwers het vervullen van aangifte- en andere administratieve verplichtingen voor de heffing van omzetbelasting achterwege laten.
Deze bijzondere ontheffing geldt niet in gevallen waarin een landbouwer landbouwproducten naar een andere Lid-Staat vervoert of verzendt ten behoeve van of in het kader van de levering van die produkten aan derden.
(…)”