Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2014:5666. Matiging boete, opgelegd wegens niet meewerken aan gegevensverschaffing aan Sociaal Fonds ondanks verplichting daartoe in algemeen verbindend verklaarde CAO.
advocaat: mr. H.S.K. Jap A Joe, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
Stichting Sociaal Fonds Taxi,
gevestigd te Culemborg,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: SFT,
advocaat: mr. M.W.M. Heijlaerts, kantoorhoudend te Amsterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 juli 2014 hier over.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
In voormeld tussenarrest is bepaald dat SFT zich bij akte mocht uitlaten over de kosten van toezicht op naleving van de CAO, zoals nader omschreven in randnummer 4.11 van dat arrest.
SFT heeft vervolgens een akte genomen met producties. Daarop heeft [appellante] bij antwoordakte gereageerd.
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1
In het tussenarrest van 15 juli 2014 heeft het hof overwogen dat aan de vordering tot overlegging van de gevraagde bescheiden een dwangsom verbonden mag worden, zulks tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 100.000,-. Hiernaast is volgens het hof ruimte voor een gematigde boete, die heeft te gelden als aanvullende schadevergoeding. Voor matiging van de wekelijks oplopende boete, zoals gevorderd (op 4 juni 2013 bedroeg deze € 289.656,-), was volgens het hof -gelet op de aangehaalde uitspraken van de Hoge Raad- reden omdat het ging om een in hoogte en tijdsduur onbegrensd boetebeding, waaraan [appellante] is gebonden niet door dat zelf overeen te komen, maar als gevolg van algemeen verbindend verklaring van de CAO. Ook oordeelde het hof dat het boetebeding zonder matiging zou leiden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat tegen de achtergrond van het, in het tussenarrest uiteengezette, doel van de boete. De immateriële schade van CAO-partijen schatte het hof op maximaal € 10.000,-. Omtrent materiële schade was niets gesteld en omtrent de kosten van toezicht op de naleving van de CAO mocht SFT zich nader uitlaten.
2.2
SFT heeft nu haar jaarstukken over 2010 overgelegd. Daaruit blijkt dat de kosten van werkzaamheden van haar uitvoeringsorganisatie met betrekking tot de CAO, waaronder toezicht, onderzoek en optreden buiten rechte, in totaal 1,505 miljoen euro bedroegen. Per onderzoek (waarvan er 332 zijn afgesloten in 2010) is zij gemiddeld ongeveer € 4.533,- kwijt, maar het onderzoek bij [appellante] vergde meer dan het dubbele omdat [appellante] de onderzoeksresultaten meermalen heeft betwist, aldus SFT onder verwijzing naar de uitgebreide correspondentie tussen partijen.
2.3
[appellante] stelt zich op het standpunt dat SFT de kosten van het bij haar uitgevoerde onderzoek niet heeft geconcretiseerd. Ook heeft SFT niet duidelijk gemaakt wat een standaardonderzoek inhoudt. Indien het bij [appellante] uitgevoerde onderzoek duurder was, heeft dat het gemiddelde omhoog gestuwd.
2.4
Naar het oordeel van het hof heeft SFT voldoende aangevoerd om de daadwerkelijk gemaakte kosten van het onderzoek met betrekking tot [appellante] te bepalen op een bedrag van in elk geval € 10.000,-. [appellante] heeft het totaalbedrag van € 1,5 miljoen niet weersproken en het aantal onderzoeken evenmin. Het hof zal daarvan ook uitgaan. Gelet op wat het hof is gebleken over de omvang van het geschil tussen partijen heeft SFT voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten van het onderzoek bij [appellante] meer hebben bedragen dan gemiddeld het geval is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de door SFT verstrekte gegevens volgt dat in ongeveer de helft van de onderzoeken wordt vastgesteld dat de administratie op orde is. Slechts in een klein deel wordt een juridische procedure gevoerd. Aannemelijk is dat de kosten van een onderzoek in een dergelijk dossier aanzienlijk hoger zijn dan in andere dossiers. Dat door dergelijke dossiers de gemiddelde kosten stijgen, betekent -anders dan [appellante] meent- niet dat ook voor een dergelijk dossier kan worden uitgegaan van de gemiddelde kosten. Al met al acht het hof een bedrag van € 10.000,- aan kosten gerechtvaardigd.
Aldus is de ondergrens voor matiging € 20.000,-. Het hof heeft echter in het tussenarrest van 15 juli 2014 ook overwogen dat de boete niet noodzakelijkerwijs tot de werkelijke kosten en de immateriële schadevergoeding van CAO-partijen gematigd hoeft te worden. Het boetebeding beoogt ook een prikkel te zijn voor nakoming van de CAO-verplichtingen, zulks in het belang van werknemers in de branche en ter voorkoming van concurrentievervalsing.
Gelet op de hardnekkige weigering van [appellante] om aan haar verplichtingen ten opzichte van SFT te voldoen en het uitblijven van ieder begin van medewerking, is het hof van oordeel dat een boete ter hoogte van 2,5 x de meegewogen schadeposten, derhalve € 50.000,-, alleszins redelijk is. Voor verdergaande matiging ziet het hof geen enkele reden, ook niet met het oog op de gestelde, maar niet onderbouwde, financiële situatie waarin [appellante] zou verkeren.
2.5
Gelet op het voorgaande is de tweede grief in principaal appel gedeeltelijk gegrond. In het tussenarrest heeft het hof reeds overwogen dat de eerste grief in principaal appel en de grief in incidenteel appel geen doel treffen.
Het hof zal bepalen dat de dwangsom verbeurd wordt indien [appellante] niet binnen 4 weken na betekening van dit arrest alle gevraagde stukken heeft overgelegd.
In principaal appel beschouwt het hof [appellante] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij (salaris advocaat volgens liquidatietarief 1,5 punt, tarief IV); in incidenteel appel worden de proceskosten gecompenseerd.
Mede gelet op de wijziging van eis zal het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen behoudens de beslissing ten aanzien van de proceskosten en voor het overige opnieuw beslissen zoals hierna vermeld.
3 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 7 november 2011, behoudens ten aanzien van de proceskosten, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [appellante] tot naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO SFT en meer precies tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in de brief van SFT van 8 oktober 2010, zoals overgelegd als productie 4, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat zij met het overleggen van die stukken in gebreke blijft nadat vier weken na betekening van dit arrest zijn verstreken, zulks tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 100.000,-;
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SFT te betalen de somma van € 50.000,- als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf 2 mei 2011;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SFT vastgesteld op € 2.446,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.769,- voor verschotten;
compenseert de proceskosten in incidenteel appel;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. H. de Hek en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 januari 2015.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: