Anders dan de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 4.5.8 en in aanvulling daarop oordeelt het hof evenwel als volgt. De vrouw heeft - door overlegging van de diverse door de man opgestelde samenvattingen - voldoende heeft aangetoond dat de man met de correspondentie die hij voert richting zowel [werkgever] [plaats] als [werkgever] Nederland de vrouw onnodig en op onaanvaardbare wijze heeft aangetast in haar reputatie, eer en goede naam. De man spreekt in die stukken, onder andere, over de vrouw als een “notoir ontkennende workaholische vrouw,”, “MORALITEIT van een CDA’ster”, “de wormen en maden van een CDA’ster” en “WAT EEN ONTZETTEND GROOT ….. IS DIE “MRS – X” !!! JA NU WEET IK HET ECHT ZOOOO ONGELOOFLIJK ZEKER EN IEDEREEN DIE ER ZELF BIJ MIJ OM VRAAGT ZAL HET GAAN WETEN, MET BEWIJSBARE DETAILS EN INHOUD DESGEWENST!!!” Voor het overige wijst het hof op de door de rechtbank in rechtsoverweging 4.5.4 aangehaalde passages uit de door de man geschreven stukken.
Naar het oordeel van het hof heeft de man met zijn woordkeuze in al deze stukken de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid en betamelijkheid ver overschreden. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat het toezenden van dergelijke uitlatingen van de man aan functionarissen binnen de organisatie van de werkgever van de vrouw, de (inkomens)positie van de vrouw - tegen de achtergrond bezien van haar (destijds nog) tijdelijke dienstverband - ernstig in gevaar hebben gebracht. Dat de vrouw, nadat de man de uitlatingen over de vrouw had gedaan, niettemin een vast contract bij [werkgever] Nederland heeft gekregen, doet daaraan niet af. De vrouw is werkzaam als woordvoerder voor [werkgever] Nederland en wordt, naar de vrouw onbetwist heeft gesteld, in deze functie beoordeeld op eigenschappen als geloofwaardigheid, betrouwbaarheid, openheid en integriteit. Naar zij verder voldoende gemotiveerd ter zitting heeft toegelicht, is het schadelijk voor haar reputatie indien haar integriteit door schriftelijke uitlatingen van de man aan haar werkgever voortdurend ter discussie is en wordt gesteld, en kan dit ook in de toekomst haar verdere (doorgroei)-mogelijkheden binnen de organisatie in gevaar brengen. Het hof acht het daarbij van belang dat de man na het geven van de bestreden beschikking niet is gestopt met het doen van deze voor de vrouw schadelijke uitingen, maar dat hij - hoewel de rechtbank de man in die beschikking op niet mis te verstane wijze heeft opgedragen onmiddellijk te stoppen met negatieve uitlatingen over de vrouw jegens derden en de vrouw en zijn zakelijk geschillen met de [werkgever] niet meer in verband te brengen met zijn privé-geschillen met de vrouw - toch op 24 september 2014 een (nieuwe) melding heeft gedaan bij het Meldpunt Kindermishandeling van Bureau Jeugdzorg te Gouda, wederom onder toezending van negatieve uitlatingen over de vrouw.
Het hof acht voorts van belang dat de man met zijn gedragingen welbewust het risico heeft genomen dat het inkomen van de vrouw in gevaar zou komen. Wel wenst de man uit dit inkomen een bijdrage in zijn levensonderhoud te ontvangen. Of anders gezegd: “de man bijt de hand die hem voedt.” Dat de man, zoals door hem ter mondelinge behandeling is betoogd, na het wijzen van de bestreden beschikking niet langer de werkgever van de vrouw heeft aangeschreven doet hieraan niet af, nu de man met zijn eerdere correspondentie reeds de grenzen van het zorgvuldige en betamelijke ver heeft overschreden.
Onder deze omstandigheden, waarbij de man bewust de vrouw heeft aangetast in haar eer en goede naam en het inkomen van de vrouw in gevaar heeft gebracht, levert naar het oordeel van het hof het bij dergelijk gedrag vorderen van financiële steun een zo kwetsende bejegening van de vrouw op, dat van haar betaling in het onderhoud van de man niet langer kan worden gevergd. Het hof is van oordeel dat de lotsverbondenheid tussen partijen op 18 maart 2013 is komen te vervallen, de dag waarop de man de ‘samenvatting’ nogmaals heeft verstuurd naar [werkgever] Nederland.