De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in de strafvervolging, de strafbeschikking, voorzien van CJIB-nummer [CJIB nummer] , van 31 augustus 2013, waarbij verdachte een geldboete van € 350,00 is opgelegd zal vernietigen en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met aftrek van de tijd die in gijzeling is doorgebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het gaat hier om een zaak (1) waarin door de officier van justitie een strafbeschikking is uitgevaardigd, (2) waartegen door verdachte geen verzet is gedaan waardoor de strafbeschikking onherroepelijk is geworden. Vervolgens is daarin (3)door het CJIB middels aanschrijvingen van de verdachte getracht de geldboete te incasseren, waarop echter geen betaling is gevolgd. Het CJIB heeft (4) daarop de zaak overgedragen aan het openbaar ministerie wegens “dwangmiddelen uitgeput “, waarna (5) het openbaar ministerie - na daartoe verkregen machtiging - verdachte voor de duur van 7 dagen (ingang 31 mei 2014 en einde 7 juni 2014) heeft laten gijzelen, zonder dat die gijzeling tot betaling van de geldboete heeft geleid (6). Daarna (7) heeft het openbaar ministerie de zaak door middel van een dagvaarding voorgelegd aan de strafrechter.
Wanneer de executie van een onherroepelijke strafbeschikking geheel of gedeeltelijk mislukt, bijvoorbeeld omdat de opgelegde geldboete niet of niet volledig is betaald of kan worden verhaald, kan de officier van justitie besluiten de bestrafte te dagvaarden.
In casu is de verdachte 7 dagen gegijzeld geweest. De gijzeling heft de verschuldigdheid van de boete niet op (artikel 578b, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering).
In gevolge het bepaalde in artikel 24c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht worden de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest enkel verrekend met de te executeren of geëxecuteerde vervangende hechtenis, en dus niet met de geldboete als zodanig. De geldboete is in dat geval dus nog steeds verschuldigd.
Ingevolge artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht worden de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest wel verrekend met een eventuele vrijheidsstraf.
Concreet: als de in een strafbeschikking opgelegde boete niet wordt betaald of verhaald, moet de officier van justitie alsnog aanbrengen en vervolgens ter terechtzitting geen geldboete maar een vrijheidsstraf vorderen om verrekening met de dagen dat verdachte gegijzeld is geweest te kunnen laten plaatsvinden.
Het hof verwijst in dit verband nog naar de wetsgeschiedenis die dienaangaande onder meer het volgende inhoudt:
"De rechtsgevolgen van de strafbeschikking
(...)
Men zou de wijze waarop dit wetsvoorstel de buitengerechtelijke en gerechtelijke fase aan elkaar koppelt in het geval waarin de strafbeschikking niet volledig ten uitvoer wordt gelegd, kunnen aanduiden als een "vervolging in etappes". Deze constructie is in overeenstemming met het ne bis in idem-beginsel zoals dat in artikel 4 van het zevende protocol bij het EVRM en artikel 14, zevende lid, van het IVBPR beschermd wordt. Niet alleen is geen sprake van een tweede "berechting", zelfs van een separate vervolging is geen sprake. De wettelijke regeling maakt duidelijk dat, in het geval de strafbeschikking niet ten uitvoer wordt gelegd, de strafvervolging voor de strafrechter kan worden voortgezet. De verdachte wordt daar in de strafbeschikking ook op geattendeerd. Ten slotte verplicht de wet de strafrechter ertoe, een beslissing over de strafbeschikking te nemen; gewoonlijk zal hij deze vernietigen (vgl. artikel 354a Sv) en er zijn eigen beslissing voor in de plaats stellen. Ook daardoor zijn beide fases aan elkaar gekoppeld. (Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 17-19).”
Uit het zogenaamde zaaksoverzicht, opgesteld door het CJIB, blijkt dat na uitvaardiging van onderhavige strafbeschikking strekkende tot betaling van een geldboete ten bedrage van
€ 350,00, welke strafbeschikking op 15 september 2013 onherroepelijk is geworden, verdachte meerdere malen door het CJIB is aangeschreven om de geldboete te voldoen (te weten op 9-9-2013, 25-10-2013, 10-12-2013 en 27 -1-2014). Vervolgens is het dossier overgedragen aan het openbaar ministerie, voor welke overdracht als reden wordt opgegeven “dwangmiddelen uitgeput”. Op vordering van de officier van justitie heeft de kantonrechter op 15 mei 2014 een machtiging afgegeven om verdachte te gijzelen. Verdachte is op 31 mei 2014 in gijzeling genomen, welke gijzeling is geëindigd op 7 juni 2014.
Met de beslissing van het openbaar ministerie om verdachte vervolgens voor het onderhavige strafbare feit te dagvaarden voor de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, heeft het openbaar ministerie gehandeld conform de regels die de wet, de Aanwijzing Executie en de Aanwijzing OM-afdoening daarvoor hebben gesteld.
Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te IJsselstein opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [ambtenaar] (aspirant van Politie Utrecht), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, die [ambtenaar] in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “kankerhoer” en/of “racist”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Het hof weegt bij de oplegging van deze vrijheidsstraf mee dat verdachte alle kansen gehad heeft deze straf te ontlopen door het tijdig betalen van de aan hem bij de strafbeschikking opgelegde (en door hem niet bestreden) geldboete. Daarbij komt dat op deze vrijheidsstraf de in gijzeling doorgebrachte dagen in aftrek kunnen worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de strafbeschikking d.d. 31 augustus 2013, CJIBnummer [CJIB nummer] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Gelast dat de tijd door verdachte in gijzeling doorgebracht (7 dagen) in mindering zal worden gebracht op de hierboven vermelde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door
mr. Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. P. van Dijken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Mientjes, griffier,
en op 25 augustus 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 25 augustus 2015.
Tegenwoordig:
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. T.C. Pastoor, advocaat-generaal,
mr. D. Mientjes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.