GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/00770
uitspraakdatum: 1 september 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 juli 2014, nummer AWB LEE 13/2678, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.554. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 39 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. De Inspecteur heeft de beschikking inzake de heffingsrente vernietigd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 juli 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende was gehuwd met mevrouw [C] . Belanghebbendes echtgenote had chronische nierinsufficiëntie, waarvoor zij hemodialysebehandeling heeft ondergaan. In 2014 is belanghebbendes echtgenote overleden.
2.2
Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 een bedrag van € 20.487 verantwoord als belastbaar inkomen uit werk en woning. In de aangifte is een bedrag van € 10.528 afgetrokken wegens specifieke zorgkosten.
2.3
Onder de uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft belanghebbende in de aangifte een bedrag van € 504 opgenomen als uitgaven van vervoer in verband met ziekte of invaliditeit. Dat bedrag is gebaseerd op € 0,19 per kilometer.
2.4
Bij brief van 7 februari 2012 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om alsnog een bedrag van € 817 (15 percent van de hypotheekrente van € 5.447) als uitgaven wegens het gebruik van twee slaapkamers als dialysekamer en voorraadkamer in aftrek toe te laten.
2.5
Met dagtekening 12 december 2012 heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd tot een bedrag van € 21.554. Hierbij heeft de Inspecteur de volgende correcties aangebracht:
geen eigen bijdrage AWBZ
|
€ 271
|
geen aftrek wegens schoenen
|
€ 160
|
geen aftrek wegens reparatie elektrische fiets
|
€ 70
|
Totaal
|
€ 501
|
2.6
Hierna heeft de Inspecteur deze correcties met 113 percent verhoogd, zodat de totale correctie € 1.067 bedraagt.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is de hoogte van de voor de bepaling van belanghebbendes inkomen uit werk in woning in 2009 in aanmerking te nemen uitgaven voor specifieke zorgkosten.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in 2009 schoenen voor zijn echtgenote heeft aangeschaft om de gevolgen van de handicap van zijn echtgenote te verzachten, dat de elektrische fiets de zelfredzaamheid en mobiliteit van zijn echtgenote ten goede kwamen, en dat de schoenen en de fiets daarom dienen te worden aangemerkt als hulpmiddelen. Voorts stelt hij dat hij door de ziekte van zijn echtgenote extra kosten heeft gehad, te weten € 40 per maand voor extra telefoonlijnen, € 75 per maand aan extra elektriciteitsverbruik voor de dialyse, en € 90 per jaar voor een extra afvalcontainer, ofwel € 1.470 in totaal over het jaar 2009. Laatst vermeld bedrag is zijns inziens aftrekbaar in plaats van het in zijn brief van 7 februari 2012 voor het gebruik van de twee slaapkamers opgenomen bedrag van € 817. Ook stelt belanghebbende dat hij in zijn aangifte ten onrechte een bedrag van € 0,19 per kilometer in aanmerking heeft genomen voor het bezoek aan medische specialisten. Voor dat vervoer zou € 0,39 in aanmerking moeten worden genomen, derhalve € 1.035 in plaats van het in de aangifte vermelde bedrag van € 504. Ten slotte stelt belanghebbende dat de Inspecteur, door bij de aanslagregeling voor de jaren 2004 tot en met 2008 de betreffende kosten in aftrek toe te laten, bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij die aftrek accepteerde.
3.3
De Inspecteur heeft zich ter zitting akkoord verklaard met de verhoging van de vervoerskosten als door belanghebbende beoogd, en heeft het standpunt van belanghebbende voor het overige gemotiveerd bestreden.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert, na wijziging van zijn standpunt in de loop van het geding, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van, naar het Hof begrijpt, € 16.802.
3.6
De Inspecteur concludeert, eveneens na wijziging van zijn standpunt in de loop van het geding, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van, naar het Hof begrijpt, € 20.423.
4 Beoordeling van het geschil
4.1
Tot de voor de bepaling van het inkomen uit werk in woning in aanmerking te nemen uitgaven voor specifieke zorgkosten behoren de met ziekte en invaliditeit verband houdende uitgaven voor hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Voor de aftrek van zodanige uitgaven is vereist dat die middelen een bijzondere hoedanigheid bezitten die meebrengt dat deze alleen worden gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar hun aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kunnen overnemen.
4.2
De schoenen van belanghebbendes echtgenote zijn in een reguliere schoenwinkel aangeschaft en kunnen ook worden gebruikt door personen die niet ziek of invalide zijn. De omstandigheid dat de schoenen geen veters hebben, maar een sluiting met klittenband, hetgeen het belanghebbendes echtgenote mogelijk maakte zelf de schoenen aan- en uit te trekken, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat deze een gestoorde elementaire lichaamsfunctie overnamen. Daarom kunnen de schoenen niet worden aangemerkt als hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17 voormeld en kunnen de aanschafkosten niet worden beschouwd als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
4.3
Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank verklaard dat de elektrische fiets van zijn echtgenote zich niet onderscheidt van fietsen die door gezonde mensen worden gebruikt. Derhalve kan ook de fiets niet als hulpmiddel in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat de zelfredzaamheid en de mobiliteit van de echtgenote door het gebruik van de fiets werden bevorderd. De reparatiekosten komen daarom niet voor aftrek in aanmerking.
4.4
Slechts een stoffelijk voorwerp kan een hulpmiddel in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 zijn. De kosten voor een extra telefoonlijn, de extra elektriciteitskosten ten behoeve van de dialyse en de kosten voor het gebruik van een extra afvalcontainer vormen dan ook naar hun aard geen uitgaven voor hulpmiddelen in evenvermelde zin. De door belanghebbende dienaangaande ter zitting verzochte aftrek van € 1.470 kan daarom geen toepassing vinden. De omstandigheid dat het sinds 2003 mogelijk is om thuis ’s nachts te dialyseren leidt niet tot toepassing van een ander criterium voor de beoordeling van de aftrekbaarheid van de door belanghebbende opgevoerde kosten.
4.5
Voor de jaren 2004 tot en met 2008 heeft de Inspecteur de aanslagen opgelegd zonder de aangiften op de onderhavige aftrekposten te controleren. Belanghebbende heeft niet gesteld dat hij voordat de aangifte voor 2009 werd behandeld over die posten contact heeft gehad met medewerkers van de Belastingdienst of dat de Inspecteur anderszins bewust en weloverwogen een standpunt ten aanzien van die posten had ingenomen. Alsdan is de omstandigheid dat de aangifte op dit punt een aantal jaren ongecorrigeerd is gebleven onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.6
Nu de Inspecteur zich op het standpunt heeft gesteld dat hij kan instemmen met de door belanghebbende ter zitting gevraagde aftrekpost van € 1.035 in plaats van het in de aangifte vermelde bedrag van € 504, dient de aanslag dienovereenkomstig te worden verminderd. Dit brengt mee dat een bedrag van € 1.035 -/- € 504 = € 531, te verhogen met 113 percent, ofwel € 1.131, meer tot de specifieke zorgkosten moet worden gerekend dan bij de aanslagregeling is gebeurd. Het belastbare inkomen uit werk en woning dient nader te worden vastgesteld op € 20.423.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gedeeltelijk gegrond.
6 Beslissing
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.423,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 47,48 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 44 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 122 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 1 september 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
|
(J.W. van Knobelsdorff)
|
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 september 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.