Het Hof zal eerst ambtshalve onderzoeken of het bezwaar van belanghebbende tegen de bestreden navorderingsaanslag en beschikking ontvankelijk was. De Rechtbank heeft dienaangaande onder meer overwogen (waarbij het Hof “eiser” heeft vervangen door “belanghebbende” en “verweerder” door “de Inspecteur”):
“De rechtbank overweegt dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen de
navorderingsaanslag IB/PVV 2010 eindigde op 11 maart 2013, nu deze navorderingsaanslag
als dagtekening 26 januari 2013 heeft en niet is gesteld dat de navorderingsaanslag na de
dagtekening bekend is gemaakt. (…) Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met het overleggen van de (...) vermelde kopie uit het postboek, het overleggen van het
bezwaarschrift met dagtekening 18 februari 2013, het overleggen van de
ontvangstbevestiging van de ontvanger (…) en gelet op de datum van ontvangst van de
bezwaarschriften 2008 en 2009 — voor 2007 betrof het een nadere motivering —, in
onderling verband en samenhang bezien, aannemelijk gemaakt dat hij het onderhavige
bezwaarschrift op 19 februari 2013, derhalve tijdig, per post aan de Inspecteur heeft
verzonden. Daarbij betrekt de rechtbank dat een kopie van het desbetreffende
bezwaarschrift zowel als bijlage bij het verzoek om uitstel van betaling aan de ontvanger
(…) als bij het bezwaar richting de Belastingdienst/Toeslagen (…), beiden
verzonden binnen de bezwaartermijn, is meegestuurd. Het voorgaande rechtvaardigt het
vermoeden dat de Inspecteur dit bezwaarschrift, evenals de bezwaarschriften voor de jaren
2008 en 2009, op20 februari 2013, dus tijdig, heeft ontvangen. Met de enkele stelling dat
het bezwaarschrift niet in zijn systemen is opgenomen, heeft de Inspecteur dit vermoeden niet ontzenuwd”.