[geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellante] gemotiveerd betwist. Zo voert [geïntimeerde] aan dat er op zondag 30 maart 2014 geen bespreking is geweest. De bespreking was op maandag 31 maart 2014 en daarbij waren [G] en [H] niet aanwezig. Op die bespreking waren aanwezig [C] , [geïntimeerde] en [I] . Ter ondersteuning heeft [geïntimeerde] overgelegd een schriftelijke verklaring van [I] d.d. 16 april 2014 en de tijdens die bespreking buiten de besprekingskamer wachtende [J] .
Voorts betwist [geïntimeerde] dat de brief van [appellante] gedateerd 31 maart 2014 op die bespreking aan hem is overhandigd. [geïntimeerde] wijst erop dat de schriftelijke verklaringen van [G] en [H] daaromtrent geen waarde hebben, omdat zij niet op die bespreking aanwezig waren. Voorts heeft [geïntimeerde] overgelegd een schriftelijke verklaring van [K] d.d. 20 juni 2014, die toentertijd bij [appellante] (en [D] B.V.) met personeelszaken was belast. [K] verklaart daarin dat [C] destijds – kennelijk op of omstreeks 31 maart 2014 – op haar vraag of het nodig was de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] op te zeggen of te ontbinden heeft geantwoord dat dit niet nodig was. Voorts verklaart [K] ervan uit te gaan dat de in de procedure door [appellante] overgelegde brief, gedateerd 31 maart 2014, eerst na 14 april 2014 is opgemaakt.
Volgens [geïntimeerde] was op de bespreking van 31 maart 2014 aan de orde de vergoeding van de benzinekosten. Voorts heeft [C] in dat gesprek gesproken over de verlenging van de arbeidsovereenkomsten en de mogelijkheden naar een hogere functie door te groeien. In het e-mailbericht van de operational manager [E] d.d. 31 maart 2014 is slechts opgenomen dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 1 april 2014 zou verlopen en dat [C] nog contact zou opnemen “op welke wijze de eventuele verdere samenwerking wordt voortgezet''. Dat heeft [C] volgens [geïntimeerde] gedaan door op 2 april 2014 met [I] te bellen en aan hem mede te delen dat de loonadministratie bij een andere organisatie zou worden ondergebracht, maar dat de arbeidsovereenkomsten onder dezelfde voorwaarden met drie maanden werden verlengd. [C] heeft aan [I] gevraagd dit ook aan [geïntimeerde] te melden, hetgeen [I] heeft gedaan. Ter ondersteuning heeft [geïntimeerde] overgelegd twee schriftelijke verklaringen van [I] .
[geïntimeerde] betwist dat zijn moeder contact met [C] heeft gezocht. [geïntimeerde] erkent dat hij het “Formulier Inschrijving” van [F] heeft ondertekend. Volgens [geïntimeerde] had hij dat formulier te ondertekenen om zijn salarisbetaling in april veilig te stellen. Toen is niet gemeld dat hij in dienst zou treden bij [F] . Dat blijkt volgens [geïntimeerde] ook niet uit de tekst van het formulier. In vergelijkbare zin hebben [I] en [L] zich in de door [geïntimeerde] overgelegde schriftelijke verklaringen uitgelaten.
Voorts heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat op de bespreking van 14 april 2014 hem door [C] is voorgehouden dat hij alleen zou kunnen blijven werken als hij bij [F] in dienst zou treden en de nieuwe arbeidsvoorwaarden van [F] zou accepteren. [geïntimeerde] verklaart dat hij daarop heeft geantwoord dat hij op basis van de “oude” voorwaarden bij [appellante] in dienst wilde blijven, waarna hij door [C] op staande voet is ontslagen en de dienstauto moest inleveren. Ter ondersteuning heeft [geïntimeerde] een schriftelijke verklaring van [I] overgelegd.