GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
uitspraakdatum: 27 oktober 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 30 oktober 2014, nummer AWB 14/2120, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 8 augustus 2012 tot en met 7 augustus 2013 een naheffingsaanslag (met nummer [0000.00.000] .Y2.90001) in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 418. Daarbij is voorts bij beschikking een verzuimboete van € 418 aan belanghebbende opgelegd.
1.2
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de boete vernietigd.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort voorts het dossier van de Rechtbank dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 15 juli 2015 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [A] namens de Inspecteur alsmede [B] als vertegenwoordiger van belanghebbende.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
1.8
Het Hof heeft het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend, omdat het onderzoek niet volledig is geweest. In het kader van het heropende onderzoek hebben partijen nadere stukken ingediend.
1.9
Partijen hebben het Hof vervolgens toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten. Het Hof heeft het onderzoek gesloten.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, kort gezegd, tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
3.4
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 69, lid 1, van de Wet kan de belasting worden nageheven, indien – voor zover hier van belang – met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet gestelde voorwaarden. Uit artikel 37, lid 3, van de Wegenverkeerswet 1994, in samenhang gelezen met artikel 40, lid 1, van die wet, alsmede met artikel 44, lid 3, van het Kentekenreglement volgt dat tot deze voorwaarden behoort de voorwaarde dat het motorrijtuig bij gebruik op de openbare weg moet zijn voorzien van platen bedoeld in artikel 5, lid 1, van het Kentekenreglement, (zogenoemde handelaarskentekenplaten) waarop in overeenstemming met de Regeling kentekens en kentekenplaten het hierbedoelde kenteken is aangebracht. De na te heffen belasting wordt ingevolge artikel 69, lid 2, van de Wet berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarop wordt geconstateerd dat niet wordt voldaan aan een krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet gestelde voorwaarde.
4.2
Het op de - tot de gedingstukken behorende - foto weergegeven motorrijtuig betreft een bestelbus van het merk Volkswagen voorzien van het kenteken [00-YYY-0] . Deze kenmerken stemmen overeen met het motorrijtuig dat op 7 augustus 2013 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde. De ter zake van de snelheidsovertreding opgelegde bekeuring is door belanghebbende betaald. Belanghebbende heeft gesteld dat de auto nimmer haar bedrijfsterrein heeft verlaten en dat in de periode dat de auto tot haar bedrijfsvoorraad heeft behoord daarmee nimmer is gereden. Het Hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld daarvan nader bewijs te leveren. Belanghebbende heeft in dat kader de in onderdeel 2.8 genoemde ‘inkoopverklaring ten behoeve van de btw’ en de afdruk van de verkoopfactuur overgelegd. De Inspecteur heeft met betrekking tot die stukken opgemerkt dat op de verkoopfactuur is vermeld dat [C] de auto op 4 september 2013 heeft gekocht, terwijl in het kentekenregister is vermeld dat [C] van 30 augustus 2013 tot en met 10 september 2013 houder is geweest van het voertuig. Voorts heeft de Inspecteur aangevoerd dat zowel op de inkoopverklaring als op de verkoopfactuur een onwaarschijnlijke km-stand van 220.000 km is vermeld. Volgens de Inspecteur lijkt sprake te zijn van een schatting. Tot slot heeft de Inspecteur opgemerkt dat niet aannemelijk is dat de koper [C] geen proefrit met de auto zou hebben gemaakt, alvorens tot koop over te gaan.
4.3.
Gelet op de tot de gedingstukken behorende foto acht het Hof – anders dan de Rechtbank – aannemelijk dat op 7 augustus 2013 om 17.05 uur met het tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behorende motorrijtuig van het merk Volkswagen met kenteken [00-YYY-0] gebruik is gemaakt van de Rijksweg N590 in Valkenburg aan de Geul zonder dat het motorrijtuig was voorzien van zogenoemde handelaarskentekenplaten. De stelling van belanghebbende dat het motorrijtuig nimmer van haar bedrijfsterrein is geweest, acht het Hof niet geloofwaardig. In het licht van de door de Inspecteur aangevoerde argumenten – met name dat ervan mag worden uitgegaan dat een koper een proefrit maakt alvorens tot koop over te gaan –, acht het Hof niet geloofwaardig dat de km-stand van de auto zowel bij aankoop als bij verkoop door belanghebbende exact 220.000 km zou hebben belopen. De door belanghebbende gestelde omstandigheden dat de snelheidsovertreding is geconstateerd op ruim 200 km van de vestigingsplaats van belanghebbende en dat zij over verschillende handelaarskentekenplaten beschikt, acht het Hof niet voldoende voor een andersluidende conclusie. Daarbij neemt het Hof in overweging dat de aan belanghebbende ter zake van de in 2.3 bedoelde snelheidsovertreding opgelegde boete – kennelijk zonder verzet – door haar is betaald. Dat te dezen mogelijk sprake zou zijn geweest van kentekenfraude is niet aannemelijk geworden.
4.4.
Dit betekent, gelet op het hiervoor in 4.1 overwogene, dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Daarmee staat voorts vast dat te dezen sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 70 van de Wet in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op de voet van deze wettelijke bepalingen is de Inspecteur gerechtigd belanghebbende een verzuimboete op te leggen van ten hoogste € 4.920. In een beleidsregel van de Staatssecretaris is evenwel geregeld, voor zover hier van belang, dat de op te leggen verzuimboete maximaal 100 percent bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet is betaald (par. 34 van het BBBB). Bij het opleggen van de onderhavige verzuimboete heeft de Inspecteur zich hieraan gehouden.
4.5.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat in gevallen als het onderhavige, naar de bedoeling van de wetgever, een verzuimboete van 100% aan de belastingplichtige wordt opgelegd met inachtneming van het wettelijke maximum (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, nr. 13/00706, ECLI:NL:GHARL:2014:8772). Dit neemt evenwel niet weg dat de bestuursrechter in belastingzaken in het kader van straftoemeting gehouden is om, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden, te beoordelen wat een passende en geboden sanctie is voor het verzuim dat door de belastingplichtige is begaan.
4.6
Omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging van de boete zijn niet aannemelijk geworden. Een verzuimboete van € 418 (100%) acht het Hof een passende en geboden sanctie voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven.
6 Beslissing
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- -
verklaart het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is te Arnhem in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
|
(R. den Ouden)
|
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 oktober 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.