Zoals reeds is overwogen staat vast dat [appellant] binnen zes weken 21 WOB-verzoeken heeft ingediend bij de gemeente en dat die verzoeken betrekking hebben op 51 deelonderwerpen en op perioden van meerdere jaren. [appellant] heeft niet inzichtelijk gemaakt welk belang hij heeft bij het indienen van zoveel verzoeken. Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat het indienen van WOB-verzoeken bij wijze van hobby - mede in het licht van de doelstelling van de WOB: openbaarheid van overheidsinformatie - niet als redelijk belang kan worden aangemerkt. [appellant] heeft in hoger beroep verder aangevoerd dat de vragen die hij aan de gemeente heeft gesteld algemeen belang hebben of kunnen hebben, waarbij hij heeft verwezen naar een artikel van 3 maart 2015 in de Telegraaf met de titel “Gemeenteambtenaar lust wel bakkie troost”. In dat artikel wordt (op basis van informatie die [appellant] op een WOB-verzoek heeft gekregen) onder meer vermeld voor welk bedrag medewerkers bij de gemeente aan koffie en thee hebben gedronken. Buiten dit voorbeeld heeft [appellant] verder niet geconcretiseerd welk ander (mogelijk) algemeen belang de door hem aan de gemeente gestelde vragen hebben. Nu [appellant] aanvankelijk aanspraak heeft gemaakt op dwangsommen is verder aannemelijk dat hij de WOB-verzoeken mede heeft ingesteld om dwangsommen te kunnen incasseren. Dat hij inmiddels geen aanspraak meer maakt op dwangsommen voor de lopende verzoeken, doet aan die aanvankelijke intentie niet af.
Tegenover het door [appellant] gestelde (mogelijke) algemeen belang staat het belang van de gemeente. Zij heeft gemotiveerd gesteld (in de punten 26 en 27 van de inleidende dagvaarding) dat met de tot op heden door [appellant] gestelde WOB verzoeken ongeveer 2600 behandeluren gemoeid zijn en een kostenpost van ruim € 155.000,--. [appellant] heeft gesteld dat de door de gemeente gestelde uren niet nader zijn gespecificeerd. Afgezien van het feit dat de gemeente de uren wel heeft gespecificeerd en [appellant] de door de gemeente gegeven specificatie op zichzelf niet heeft bestreden, komt het hof de door de gemeente gegeven specificatie aannemelijk voor. Aangezien de verzoeken betrekking hebben op verschillende
(deel-)onderwerpen en verschillende jaren is aannemelijk dat de verzoeken in meerderheid behoren tot de categorie van de complexe verzoeken.
Nu [appellant] geen (relevant) persoonlijk belang heeft gesteld bij de WOB-verzoeken, hij het door hem gestelde (mogelijke) algemene belang slechts zeer summier en, op één voorbeeld na, niet concreet heeft onderbouwd en aannemelijk is dat hij de WOB-verzoeken mede heeft ingesteld om dwangsommen te incasseren, terwijl duidelijk is dat het belang van de gemeente door de handelwijze [appellant] in aanzienlijke mate wordt geschaad, is het hof van oordeel dat er een sprake is van een zodanige onevenredigheid tussen het belang bij uitoefening van de bevoegdheid van artikel 3 WOB en het belang van de gemeente dat daardoor wordt geschaad, dat [appellant] naar redelijkheid niet op deze manier tot uitoefening van zijn bevoegdheid heeft kunnen komen. De onevenredigheid volgt ook hieruit dat, zoals de gemeente onbetwist heeft aangevoerd, er in de bewuste periode van zes weken naast de door [appellant] ingediende 21 verzoeken in totaal 27 andere WOB-verzoeken zijn binnengekomen (op een gemeente met 330.984 inwoners).
De grieven IV tot en met VI treffen op deze gronden geen doel. Grief VII treft in zoverre doel dat de gemeente erkent dat de ingebrekestellingen inderdaad een kenmerk vermelden. Dat doet echter (ook) niet af aan het hiervoor gegeven oordeel over de bewerkelijkheid van de WOB-verzoeken, de daarmee gemoeide kosten en de aangenomen mate van onevenredigheid tussen het belang van [appellant] en dat van de gemeente.