5.1
[verzoeker] heeft veertien gronden voor hoger beroep aangevoerd, aangeduid als grieven. Het hof zal die terminologie volgen.
Bij de vaststelling van de feiten heeft het hof al rekening gehouden met grief 2, zodat [verzoeker] geen belang meer heeft bij die grief voor zover deze ziet op data van gesprekken. Voor zover de grief ziet op de inhoud van de gesprekken komt het hof daar nog op terug.
Met grief 1 beklaagt [verzoeker] zich erover dat de kantonrechter, in strijd met het procesreglement, heeft toegelaten dat [verweerster] nog op vrijdag 3 juni 2016 producties in het geding heeft gebracht voor de mondelinge behandeling op maandag 6 juni 2016. Volgens [verzoeker] is hij hierdoor in zijn verdediging geschaad.
Het hof is van oordeel dat, wat ook zij van de beslissing van de kantonrechter om de laat ingediende producties nog te accepteren, het hoger beroep aan [verzoeker] de mogelijkheid biedt om zich alsnog, of adequater dan in eerste aanleg, te verdedigen tegen de inhoud van de nadere producties. Aldus heeft hij geen belang bij deze grief.
Grief 4 is gericht tegen een overweging die niet dragend is voor de bestreden beslissing, zodat ook deze grief bij gebrek aan belang onbesproken kan blijven.
5.3
[verweerster] heeft in eerste aanleg, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Nadat haar bedrijfseconomische en financiële omstandigheden in 2015 waren verbeterd, heeft [verzoeker] zich in de periode vanaf medio 2015 tot 1 april 2016 onvoldoende kunnen losmaken van het kortetermijndenken, terwijl [directeur] en [chief operational officer] , met het oog op de langere termijn, financiële ruimte wensten aan te wenden voor innovatie, verbetering van dienstverlening en versterking van de organisatie. [verzoeker] legde zich niet neer bij de andere koers en kwam meermaals op het onderwerp terug, ook in aanwezigheid van ondergeschikten. [directeur] heeft [verzoeker] er meerdere malen op aangesproken dat de RvB buiten de bestuurskamer met één mond diende te spreken. Desondanks bleef [verzoeker] zijn afwijkende mening extern uiten, zowel tegenover het personeel als tegenover de RvC. [verweerster] heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van [chief operational officer] , enkele werknemers, haar oud-directeur en de commissarissen [voorzitter RvC] en [lid RvC 1] .
[verweerster] heeft als voorbeelden van voortdurend verschil van inzicht onder meer gewezen op de kwesties betreffende huisvesting van arbeidsmigranten en de aanstelling van een compliance officer. Als voorbeeld van een geval waarin de RvB niet met één mond sprak met de RvC heeft [verweerster] gewezen op de opstelling van [verzoeker] tijdens de presentatie van de begroting door de RvB aan de RvC medio december 2015.
De kantonrechter is, gelet op de met producties onderbouwde kritiekpunten van [verweerster] en op een verklaring van [lid RvC 1] ter zitting, tot de conclusie gekomen dat er binnen de RvB van [verweerster] tussen [directeur] en [chief operational officer] enerzijds en [verzoeker] anderzijds een zodanig verschil van inzicht is ontstaan dat van [verweerster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren. Herplaatsing ligt volgens de kantonrechter niet in de rede. Volgens de kantonrechter heeft [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de RvC de verhoudingen binnen de RvB als problematisch beschouwde en dat [lid RvC 1] en [voorzitter RvC] hun zorgen daarover met [verzoeker] hebben besproken.
5.5
Het hof is echter van oordeel dat [verweerster] het verschil van inzicht binnen de RvB dat blijkt uit het gebrek aan eenheid naar buiten voorshands genoegzaam heeft onderbouwd met de volgende verklaringen:
a. de schriftelijke verklaring d.d. 4 april 2016 van [HR manager] , HR manager, die onder meer schrijft:
“Tijdens mijn overleggen met [verzoeker] werd er vaak kritiek gegeven over de afdelingen van de overige directieleden. [verzoeker] was niet tevreden over de operatie, de mensen die bij ons werken, was erg kritisch over Sales en voornamelijk over de onmogelijke targets en slechte afspraken die [directeur] heeft gemaakt. (…) [verzoeker] was er totaal niet mee eens met [directeur] over zijn manier van het aansturen van onze organisatie en het managen en coachen van mensen. (…) [verzoeker] vergeleek zijn geweldige stijl van leidinggeven met de stijl van [directeur] om te benadrukken hoe slecht de stijl van [directeur] is.(…) Ik kreeg regelmatig te horen hoe slecht financieel de organisatie er voor stond, hij liet mij de cijfers zien van afgelopen jaren en benadrukte dat we op deze manier binnenkort failliet zullen gaan. En dit was allemaal voornamelijk te wijten aan de slechte beslissingen van [directeur] , onmogelijke opdrachten voor de operatie en een overspannen organisatie. (…) Het afgelopen half jaar was [verzoeker] aan het vechten met ons allemaal. Hij was op zoek naar zijn medestanders en gebruikte medewerkers om zijn eigen gelijk te krijgen. De interne sfeer was verslechterd hierdoor. [verzoeker] was het niet eens met de koers van de organisatie (…), gebruikte alle manieren om zijn waarheid te benadrukken. Na een gezamenlijke meeting ging [verzoeker] bv. evalueren met enkele collega's. Tijdens zo'n evaluatie probeerde hij [directeur] in een slecht licht te zetten (…). Het feit dat hij onze eigen medewerkers ging benaderen en negatief beïnvloeden is n.m.m. de laatste druppel geweest.”
b. de ongedateerde schriftelijke verklaring van [operationeel directeur] , operationeel directeur, mede-aandeelhoudster en ex-partner van [directeur] , waarin onder meer staat:
“De sfeer was de laatste tijd niet al te goed. (…) Telkens had hij ( [verzoeker] , hof) opmerkingen over het bepaalde beleid. (…) In sommige overleggen kreeg ik de indruk dat hij een beetje iedereen in zijn eigen directe team probeerde op te stoken tegen de front office, de afdelingen waar [directeur] direct sturing aan gaf. (…) Ik heb regelmatig van mijn direct reports als van die van [verzoeker] de vraag gekregen of het nog wel goed gaat binnen de directie… zij kregen ook de indruk dat er een strijd gaande was tussen [directeur] en [verzoeker] . (…) Bijvoorbeeld [supermarkt 1] . Eerst was hij het eens met de aanpassing en toen wij de deal kregen begon hij weer op een negatieve wijze de deal en de besluiten van [directeur] binnen het bedrijf neer te zetten.”
c. de schriftelijke verklaring van 4 april 2016 van oud-directeur [oud-directeur] , die tijdens het kerstdiner op 19 december 2015 met [verzoeker] in gesprek raakte en daarover noteert:
“(…) raakte ik in gesprek met [verzoeker] die na het nuttigen van enkele alcoholische drankjes mij uitgebreid voorlichte over de financiele stand van zaken van de [verweerster] holding. Hierbij merkte hij op dat de omzet welliswaar veel hoger was dan in 2014 maar dat het netto resultaat slechter was dan het jaar daarvoor. Gaandeweg het gesprek gaf hij steeds meer zijn visie op het gevoerde beleid en het feit dat hij het hier niet mee eens was. Hij was van mening dat hij het bij het rechte eind had en dat [directeur] , in de samenwerking met [chief operational officer] , het bedrijf te weinig winstgevend maakte.”
d. de schriftelijke verklaring van 3 juni 2016 van [vertrouwenspersoon] , manager personeel- en salarisadministratie, tevens vertrouwenspersoon:
“Ik maak mij zorgen over het functioneren van de Raad van Bestuur, mij is opgevallen dat de onderlinge samenwerking om het netjes uit te drukken niet soepel verloopt. (…) dat het niet meer botert tussen de personen onderling is mij wel duidelijk geworden. (…) De laatste maanden is mijns inziens de samenwerking hierdoor tussen bijvoorbeeld de Operatie en de BackOffice onder zware druk komen te staan, waar wij schouder aan schouder moeten staan als organisatie heerst steeds meer het gevoel dat we als buldogs tegenover elkaar staan.”
e. de schriftelijke verklaring d.d. 2 juni 2016 van de commissarissen [voorzitter RvC] en [lid RvC 1] , waarin zij onder meer schrijven:
“Sinds medio 2015 (…) viel ondergetekenden op, dat het eensgezinde optreden van de heren [directeur] en [verzoeker] begon na te laten. Steeds vaker werd duidelijk, dat de heren [chief operational officer] en [directeur] over zaken anders dachten dan [verzoeker] . Als voorbeelden noemen wij de wijze van huisvesten van de medewerkers, het aanstellen van een compliance officer, de aanvaardbaarheid van de opgestelde begrotingen 2016 (…) ook de wijze van communiceren onderging een gedaantewisseling. De rustig en overdacht communicerende [verzoeker] werd een kritische, het werk van de medebestuursleden aanvallende en steeds in herhaling vallende CFO. (…)
De commissarissen onderling hebben vanaf medio 2015 bij elke vergadering gesproken over het (in toenemende mate) minder functioneren van [verzoeker] als lid van de Raad van Bestuur. In een vergadering van de Raad van Commissarissen is hem gevraagd of hij nog wel lekker in zijn vel zat en hoe het met hem en ging in het team van Bestuursleden. (…)
Tijdens de begrotingsvergadering van de Raad van Commissarissen van 14 en 15 december 2015 bleek dat [verzoeker] niet achter de begroting stond. Op een vraag van [lid RvC 2] waarom hij op de tribune zat en niet deelnam aan de discussies antwoordde hij uiterst kritisch met: "We zullen wel zien of de begroting uitkomt. Het verleden heeft aangetoond dat dat niet het geval is." Kortom, het ontbrak [verzoeker] aan geloof in de onder zijn verantwoordelijkheid en mede door hem opgestelde begroting. De leden van de RvC waren met stomheid geslagen. (…)”
5.6
Dat er voorafgaand aan de vrijstelling van werk per 1 april 2016 binnen de RvC zorgen waren ontstaan over het functioneren van de RvB en de rol van [verzoeker] daarin blijkt uit:
f. de uitlatingen van [lid RvC 1] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, waarin hij bevestigde wat ook in de onder 5.5 sub e. bedoelde verklaring staat, te weten dat hij [verzoeker] heeft uitgenodigd voor een gesprek dat medio oktober 2015 heeft plaatsgevonden en waarin hij [verzoeker] heeft aangesproken op zijn functioneren en de wijze van communicatie met zijn collega-bestuurders.
g. de verklaring van [voorzitter RvC] , eveneens tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, dat hij eind december 2015 een afspraak had met [verzoeker] bij Van der Valk en daar met hem heeft gesproken over het feit dat het niet liep binnen de RvB.
h. de e-mail van [verzoeker] aan [voorzitter RvC] d.d. 31 december 2015 waarin onder meer staat:
“Allereerst dank voor het plezierige gesprek en het heldere maar ook simpele inzicht mbt het (niet) functioneren van RvB.”
5.7
Het hof ziet niet in dat aan de hiervoor onder 5.5 opgenomen verklaringen van anderen dan [verzoeker] bij voorbaat geen geloof kan worden toegekend omdat zij werknemer of commissaris van [verweerster] zijn, en/of omdat [HR manager] volgens [verzoeker] bevriend is met [directeur] en [operationeel directeur] de ex-partner is van [directeur] .
Het hof ziet ook niet in waarom deze verklaringen moeten wijken voor de door [verzoeker] overgelegde verklaringen van [lid RvC 2] van 13 mei 2016 en 6 juli 2016, die daarin laat blijken zeer tevreden te zijn over de werkzaamheden van [verzoeker] bij [verweerster] en tijdens zijn commissariaat niet heeft vernomen dat [verzoeker] niet naar behoren zou functioneren of een stoorzender zou zijn. [lid RvC 2] betwist niet wat [voorzitter RvC] en [lid RvC 1] hebben geschreven over de houding en uitlatingen van [verzoeker] tijdens de begrotingsvergadering (zie 5.5 onder e.).
Aan hetgeen onder 5.5 is overwogen doet naar het oordeel van het hof evenmin af dat uit schriftelijke stukken blijkt dat [verzoeker] op enig moment heeft ingestemd met diverse plannen en acties. Het gaat er ook om dat die gezamenlijk genomen besluiten voortdurend gesteund en uitgedragen worden en niet tegenover derden in twijfel worden getrokken of, sterker, bekritiseerd worden. Juist daaraan heeft het, blijkens de hiervoor onder 5.5 opgenomen verklaringen onder a. tot en met e., ontbroken.
De geciteerde verklaringen rechtvaardigen, naar voorlopig oordeel van het hof, het vermoeden dat [verzoeker] naar buiten toe gebrek aan eenheid binnen de RvB heeft uitgedragen en zich daarmee zodanig heeft opgesteld, dat van [verweerster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren.