GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.172.618
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3293252)
arrest van 20 december 2016
[appellant]
,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.H.M. Wagemans,
de naamloze vennootschap
SNS Reaal N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: SNS,
advocaat: mr. B. van Duren-Kloppert.
3 De vaststaande feiten
3.1
[appellant] , geboren [in] 1962, is op 1 november 1998 bij SNS in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam als [functie] tegen een salaris van
€ 7.592,75 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst zijn van toepassing de bepalingen van de (bedrijfs)CAO van SNS.
3.2
Op 1 augustus 2010 is [appellant] met zijn racefiets een ongeluk overkomen. Hij heeft daarbij ernstig hersenletsel opgelopen. De hersenkwetsuur van [appellant] is dermate ernstig dat een re-integratie in het arbeidsproces uitgesloten moet worden geacht.
3.3
In 2009 heeft SNS in verband met een voorgenomen reorganisatie in overleg met de betrokken vakorganisaties een Sociaal Plan opgesteld. In dit Sociaal Plan staat, voor zover te dezen van belang:
Hoofdstuk 2
Looptijd en werkingssfeer
(…)
Artikel 2.4
Toepasselijkheid
(…) 3 Dit Sociaal Plan is van toepassing op alle reorganisaties waarvan de datum van de onderliggende adviesvraag (…) valt binnen de looptijd van dit Sociaal Plan. (…)
Artikel 2.5 Definities (…)
Herplaatser
:
º Een Werknemer van wie de Functie komt te vervallen (…)
Herplaatsingstermijn
: de termijn van twaalf maanden, verdeeld in de Oriëntatietermijn (drie maanden) en de Bemiddelingstermijn (negen maanden). (…)
Hoofdstuk 3
Reorganisatie
(…)
Artikel 3.3
Fase 2: Herplaatsing
3.3.1
Aanvang Herplaatsingstermijn
De Herplaatsingstermijn van in totaal twaalf maanden vangt aan per de datum, zoals vermeld in de schriftelijke bevestiging aan Werknemer dat hij de status van Herplaatser heeft gekregen. De Herplaatsingstermijn is verdeeld in de Oriëntatietermijn (drie maanden) en de Bemiddelingstermijn (negen maanden). (…)
3.3.3.7 Opschorting/verlenging van de Bemiddelingstermijn
Het bemiddelingstraject wordt opgeschort, indien Herplaatser tijdens de Bemiddelingstermijn wegens hierna te noemen redenen langer dan vier weken aaneengesloten afwezig is. De in de vorige volzin bedoelde redenen zijn: ziekte, (…)
Indien Herplaatser na ziekte succesvol is gereïntegreerd, zal in overleg met de bedrijfsarts het moment worden vastgesteld waarop het bemiddelingstraject wordt hervat. De Bemiddelingstermijn wordt verlengd met de duur van de opschortingsperiode. (…).
Hoofdstuk 5
Einde arbeidsovereenkomst
Artikel 5.1
Evaluatie: inspanningen Werkgever en Werknemer voldoende
1 Uiterlijk twee maanden voor het einde van de Herplaatsingstermijn wordt het Herplaatsingsdossier van de dan nog niet herplaatste Herplaatser geëvalueerd (…). Indien uit deze evaluatie volgt dat zowel Herplaatser als Werkgever zich aan de verplichtingen ingevolge het Sociaal Plan hebben gehouden, zal gestreefd worden naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per de einddatum van de Herplaatsingstermijn, onder toekenning van een vergoeding ter grootte van de neutrale Kantonrechtersformule (C=1).”
3.4
Per 1 januari 2011 is bij SNS een nieuwe reorganisatie doorgevoerd. Als gevolg hiervan is de functie van [functie] komen te vervallen.
3.5
Op 21 oktober 2010 hebben de toenmalige leidinggevende van [appellant] , [naam1] , samen met de P&O adviseur, [naam2] , bij [appellant] thuis een gesprek gevoerd met [appellant] en zijn echtgenote. Voorafgaand aan het gesprek is contact opgenomen met de bedrijfsarts [naam3] om te informeren of het mogelijk was om met [appellant] in gesprek te gaan. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat het gesprek gevoerd kon worden.
3.6
Eveneens op 21 oktober 2010 heeft [appellant] een e-mail gezonden aan een aantal collega’s, welke e-mail CC is verzonden aan [naam1] en [naam2] . In deze e-mail geeft [appellant] aan dat hij een positief gesprek met [naam1] en [naam2] heeft gevoerd. “Het voelde wederzijds goed en begripvol”, aldus [appellant] .
3.7
Van het op 21 oktober 2010 gevoerde gesprek is een verslag opgemaakt. Blijkens dit verslag is aan [appellant] meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor de (nieuwe) functie van Directeur Retail. [appellant] reageerde hierop dat voor hem op dat moment maar één ding telde en dat was zijn doel om weer beter te worden. Hij toonde respect voor de beslissing en begreep het wel. Voorts is aan [appellant] meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 2011 herplaatser werd, mits zijn gezondheid dit toeliet en dat het Sociaal Plan van toepassing was.
3.8
Op 30 november 2010 heeft [naam1] aan [appellant] een brief gezonden, waarin hij, onder verwijzing naar het gesprek van 21 oktober 2010, aangeeft dat [appellant] per 1 januari 2011 de status van herplaatser krijgt en dat op die datum de herplaatsingstermijn aanvangt.
3.9
Op 14 december 2010 heeft [naam1] een tweede brief aan [appellant] gezonden. In deze brief geeft [naam1] aan dat het herplaatsingstraject vooralsnog wordt opgeschort in verband met de arbeidsongeschiktheid van [appellant] , een en ander conform het Sociaal Plan. [naam1] biedt zijn verontschuldiging aan voor de gemaakte fout in de brief van
30 november 2010.
3.10
Aan [appellant] is met ingang van 30 juli 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Met ingang van 24 juli 2013 is aan hem een IVA-uitkering toegekend.
3.11
Op 25 augustus 2013 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] een e-mail aan [naam2] gezonden. Hierin verwijst hij naar de toekenning van de IVA-uitkering. Hij geeft aan dat op grond van de CAO de arbeidsovereenkomst nu wordt beëindigd en hij vraagt hem te laten weten wanneer en op welke wijze de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Daarnaast wil hij graag worden geïnformeerd over de wijze waarop de beëindigingsvergoeding conform het Sociaal Plan gestalte krijgt.
3.12
Op 28 augustus 2013 heeft [naam2] op het hiervoor bedoelde bericht gereageerd. Zij geeft aan dat, nu de reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gelegen in het feit dat [appellant] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, geen aanspraak bestaat op een vergoeding uit het Sociaal Plan.
3.13
Op 28 oktober 2013 heeft het UWV aan SNS toestemming gegeven de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen. Bij brief van 31 oktober 2013 heeft SNS de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 januari 2014.
3.14
[appellant] heeft vervolgens een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:685 (oud) BW te ontbinden. Bij beschikking van 6 december 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland dit verzoek afgewezen.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd de veroordeling van SNS tot betaling aan hem van € 185.491,- als schadevergoeding ex artikel 7:681 BW (oud) te vermeerderen met rente en kosten. Volgens [appellant] is het hem verleende ontslag kennelijk onredelijk, aangezien SNS:
a. zich niet als goed werkgever heeft gedragen door kort na het hem overkomen ongeval een plaatsingsgesprek te houden;
b. de langdurige arbeidsongeschiktheid van [appellant] heeft “gebruikt” om hem zonder enige vergoeding te ontslaan, ondanks het feit dat aan [appellant] was toegezegd dat de bepalingen van het Sociaal Plan op hem van toepassing waren en
c. SNS [appellant] geen beëindigingsvergoeding heeft gegeven, ondanks het feit dat hij wel degelijk heeft geprobeerd zijn werkzaamheden bij SNS te hervatten en van werk naar werk te geraken en SNS daarnaast aan meerdere ex-werknemers die geen of heel weinig herplaatsingsactiviteiten hebben ontplooid wel een dergelijke vergoeding heeft toegekend.
4.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 11 maart 2015 de vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding.
5 De beoordeling van de grieven en de vordering
5.1
In het hoger beroep, voor zover gericht tegen het vonnis van 15 oktober 2014 kan [appellant] niet worden ontvangen, gelet op het bepaalde in artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv).
5.2
Op 1 januari 2015 (1e deel) en 1 juli 2015 (2e deel) zijn in werking getreden de bepalingen van de Wet werk en zekerheid. Op grond van artikel XXII van deze wet zijn de bepalingen van boek 7, titel 10, afdeling 9, zoals deze voor de datum van inwerkingtreding luidden, op dit geding van toepassing, nu het voor die datum is aangevangen.
5.3
In artikel 7:681 lid 1 (oud) BW is bepaald dat indien één van de partijen de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, de rechter steeds aan de wederpartij een schadevergoeding kan toekennen. Daartoe dient eerst aan de hand van de omstandigheden tezamen en in onderling verband te worden vastgesteld dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag voordat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke vergoeding aan de werknemer wordt toegekend. De enkele omstandigheid dat de werknemer na een langdurig dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid is ontslagen, is geen grond voor het toekennen van een vergoeding.
5.4
In de grieven 1 en 2 klaagt [appellant] er over dat het proces-verbaal, dat is opgemaakt ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg, onvolledig is, dat niet valt na te gaan welke aantekeningen de griffier tijdens die zitting heeft gemaakt en dat ook niet is vermeld dat tijdens die zitting de heer [naam4] als informant is gehoord.
5.5
Voorafgaand aan de comparitie van partijen bij de kantonrechter heeft [appellant] aan de kantonrechter meegedeeld dat hij een drietal voormalige collega’s, waaronder [naam4] , als getuige voor de zitting wilde oproepen. Door de griffier is toen aan (de gemachtigde van) [appellant] te kennen gegeven dat het niet voor de hand lag dat de kantonrechter tijdens de zitting mondeling vonnis zou wijzen of één van partijen zou toelaten bewijs te leveren door middel van het horen van getuigen. Het oproepen van getuigen voor de zitting was dan ook niet zinvol, aldus de griffier.
5.6
Hoewel juist is dat de door de griffier ter gelegenheid van de comparitie gemaakte aantekeningen en ook hetgeen door partijen en de informant [naam4] is opgemerkt, niet in het proces-verbaal zijn opgenomen, vormt dit op zichzelf geen reden om het bestreden vonnis te vernietigen. Het hof beschikt evenmin als partijen over de aantekeningen en de door de aanwezigen gemaakte opmerkingen, zodat het recht zal doen op basis van de in het geding gebrachte stukken. Opgemerkt wordt nog wel dat [naam4] niet als getuige in de zin van de artikelen 163 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gehoord en dat de kantonrechter dit derhalve terecht in het vonnis heeft overwogen. De grieven kunnen [appellant] dan ook niet baten.
5.7
In grief 3 klaagt [appellant] er over dat de kantonrechter onder de vaststaande feiten heeft vermeld dat [appellant] zelf om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht en enkele van de overwegingen uit de beschikking in die procedure heeft aangehaald. Volgens [appellant] is de kantonrechter daarmee buiten het debat van partijen en buiten de omvang van het geschil getreden. De grief faalt, reeds omdat SNS in haar conclusie van antwoord uitdrukkelijk naar de desbetreffende beschikking heeft verwezen en zij deze bovendien als productie aan haar conclusie heeft gehecht. De beschikking maakte daardoor deel uit van de processtukken in deze procedure.
5.8
In zijn vierde grief voert [appellant] aan dat hij SNS verwijt dat [naam1] en [naam2] vrij kort na het ongeval bij [appellant] thuis zijn gekomen om met hem het plaatsingsgesprek te voeren. De grief kan [appellant] niet baten. Uit het door [appellant] zelf overgelegde en in zoverre door hem onbetwist gelaten verslag van het gesprek blijkt dat [naam1] voorafgaand aan het gesprek contact heeft opgenomen met de bedrijfsarts met de vraag of het mogelijk was het gesprek aan te gaan en dat de bedrijfsarts, nadat deze ook met [appellant] en zijn echtgenote had gesproken, heeft aangegeven dat het gesprek kon worden gevoerd. Bovendien heeft [appellant] zelf na afloop van het gesprek in het hierboven onder 3.6 bedoelde e-mailbericht aangegeven dat hij het gesprek als positief had ervaren en dat het “wederzijds goed en begripvol” voelde. Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van slecht werkgeverschap van de zijde van SNS.
5.9
De grieven 5 tot en met 7 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij komen op tegen de overwegingen van de kantonrechter dat:
a. [appellant] op grond van de tekst van het Sociaal Plan geen recht heeft op een beëindigingsvergoeding,
b. [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat SNS hem desondanks heeft toegezegd dat hem een beëindigingsvergoeding zou worden toegekend en
c. [appellant] eveneens onvoldoende heeft onderbouwd dat andere werknemers, die in vergelijkbare omstandigheden verkeerden, wel een beëindigingsvergoeding hebben ontvangen.
5.10
Het hof stelt voorop dat krachtens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij de uitleg van een bepaling van geschriften waarin een regeling is vastgesteld, die naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van die regeling, de bewoordingen waarin deze is gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele, voor derden kenbare toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op een strikt grammaticale uitleg maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kunnen als – objectief kenbare – gezichtspunten onder meer betrokken worden de elders in de regeling gebruikte formuleringen. Ook kan worden gelet op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook kan bij deze uitleg rekening worden gehouden met de kennelijke ratio en strekking van de regeling waartoe de bepaling behoort en de bedoeling van de opstellers, voor zover deze objectief, uit de tekst van de regeling en de eventuele toelichting daarop voor derden kenbaar is.
5.11
Uitgangspunt van het Sociaal Plan is, zo blijkt uit de inleiding daarvan, de werknemers voor wie binnen de nieuwe organisatie geen plaats meer is, te begeleiden “van werk naar werk”. Om dit te bereiken krijgt de werknemer gedurende de herplaatsingstermijn van - in beginsel - twaalf maanden de gelegenheid om een andere werkkring te zoeken. Na de oriënteringsfase, waarin een plan van aanpak wordt opgesteld, volgt de bemiddelingstermijn, gedurende welke met behulp van een bemiddelingsbureau uitvoering wordt gegeven aan het plan van aanpak. Pas als de herplaatsing niet succesvol is, wordt gestreefd naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst waarbij een beëindigingsvergoeding kan worden toegekend, als de werknemer zich voldoende heeft ingespannen om een andere baan te vinden. De bemiddelingstermijn kan worden verlengd of opgeschort. Dit gebeurt in ieder geval als de werknemer gedurende die termijn langer dan vier weken door ziekte afwezig is.
5.12
[appellant] was al voor de aanvang van de herplaatsingstermijn wegens ziekte arbeidsongeschikt. Een redelijke uitleg van het Sociaal Plan brengt mee dat, hoewel hij misschien wel als herplaatser moet worden aangemerkt, de herplaatsingstermijn voor hem nimmer is aangevangen. Tot een evaluatie als bedoeld in artikel 5.1 van het Sociaal Plan is het dan ook nooit gekomen en daarmee evenmin aan een eventuele beëindigingsvergoeding als bedoeld in dat artikel. Het in rechtsoverweging 5.9 onder a. bedoelde bezwaar gaat dan ook niet op.
5.13
Voor wat betreft de aan hem gedane toezegging verwijst [appellant] naar het gesprek van
21 oktober 2010. Van dit gesprek heeft [naam2] een verslag opgemaakt. [appellant] heeft niet betwist dat dit verslag een juiste weergave is van het gevoerde gesprek. Uit dit verslag blijkt dat [naam1] heeft gezegd dat [appellant] met ingang van 1 januari 2011 herplaatser zou worden mits zijn gezondheid dit zou toelaten (onderstreping hof). Daarnaast is ook in de brief van 14 december 2010 aangegeven dat het herplaatstraject vooralsnog werd opgeschort in verband met de arbeidsongeschiktheid van [appellant] . Dat tijdens het gesprek op
21 oktober 2010 of op enig moment daarna aan [appellant] is meegedeeld dat hij, ook als zijn ziekte zou voortduren, bij een beëindiging van het dienstverband recht kreeg op de beëindigingsvergoeding als bedoeld in het Sociaal Plan, is niet gesteld of gebleken.
5.14
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof ook niet worden gezegd dat SNS de arbeidsongeschiktheid van [appellant] heeft gebruikt om onder haar verplichting om aan [appellant] een beëindigingsvergoeding te betalen, uit te komen. [appellant] voldeed, als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid, niet aan de criteria om voor een dergelijke vergoeding in aanmerking te komen. Hij is, als gevolg van het hem overkomen ongeluk, arbeidsongeschikt geworden en gebleven. Deze langdurige arbeidsongeschiktheid is voor SNS aanleiding geweest om een ontslagvergunning te vragen.
Aangenomen moet worden dat SNS dit ook zou hebben gedaan als van een reorganisatie geen sprake zou zijn geweest. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat SNS in dat geval gehouden zou zijn geweest om aan [appellant] enige vergoeding te voldoen, dan wel dat een zonder vergoeding gegeven ontslag als kennelijk onredelijk zou moeten zijn aangemerkt.
5.15
De enkele omstandigheid dat SNS aan werknemers die geen of weinig inspanningen hebben verricht om van werk tot werk te komen, wel een beëindigingsvergoeding heeft betaald, maakt niet dat het aan [appellant] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. SNS heeft uitdrukkelijk betwist dat het hierbij gaat om werknemers die net als [appellant] ten tijde van hun ontslag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt waren. Reeds daarom gaat een vergelijking met deze personen niet op.
5.16
Overige feiten of omstandigheden die maken dat het aan [appellant] gegeven ontslag als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, zijn niet gesteld of gebleken. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd, nu geen feiten of omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden die, indien bewezen, aanleiding zouden geven tot een andersluidende beslissing. Ook grief 8 faalt derhalve.
5.17
Nu geen van de grieven doel treft, dient het bestreden vonnis van 11 maart 2015 te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De aan de zijde van SNS gevallen kosten zullen worden begroot op: € 5.160,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.632,- aan salaris voor de advocaat (1 punt tarief V).
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2014;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van die kantonrechter van 11 maart 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SNS begroot op € 5.160,- voor verschotten en op € 2.632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, P.L.R. Wefers Bettink en A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
20 december 2016.