Het wrakingsverzoek wordt afgewezen. Het wel of niet aanhouden van de behandeling van een familiezaak heeft een procedureel karakter en betreft een juridisch inhoudelijke toets door de zittingsrechter. Het behoort tot de taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over onder meer verzoeken tot aanhouding van de zaak. Grond voor wraking bestaat alleen als de beslissing een feit oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer is van oordeel dat de gemotiveerde beslissing van de gewraakte raadsheren om het verzoek tot aanhouding van de zaak vooralsnog af te wijzen niet een zodanig feit oplevert dat aan de onpartijdigheid van de betreffende raadsheren kan worden getwijfeld.
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
mrs. M.P. den Hollander, A.W. Beversluis en J.P. Evenhuis.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Bij de afdeling civiel van het hof is een familiezaak betreffende het gezag over minderjarigen (verder: de familiezaak) aanhangig tussen verzoeker als verzoeker en [verweerder] als verweerder.
1.2
De mondelinge behandeling in deze zaak was bepaald op 21 april 2016 om
11.15
uur voor de vijfde kamer van het hof, bestaande uit mr. M.P. den Hollander,
mr. A.W. Beversluis en mr. J.P. Evenhuis. Daar verzoeker te laat werd aangevoerd door de Dienst Vervoer & Ondersteuning is de zitting uiteindelijk om 12.05 uur aangevangen.
1.3
Op deze zitting is door mr. Verpaalen mondeling een verzoek ingediend dat strekt tot wraking van voornoemde raadsheren. De gronden en aanleiding van dit verzoek zijn weergegeven in een proces-verbaal van de zitting. De behandeling van de familiezaak is aangehouden voor onbepaalde tijd, in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer.
1.4
Mr. Verpaalen heeft het wrakingsverzoek per faxbericht van 25 april 2016 nader toegelicht.
1.5
Naast het wrakingsverzoek van verzoeker en het proces-verbaal van de zitting van
21 april 2016, heeft de wrakingskamer kennis genomen van een schrijven van de gewraakte raadsheren van 19 mei 2016, waarin zij meedelen niet in de wraking te berusten en niet ter zitting te zullen verschijnen, en een schrijven van 20 mei 2016 waarin zij verweer voeren.
1.6
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 24 mei 2016 behandeld door de wrakingskamer. Namens verzoeker is mr. Verpaalen verschenen. Mrs. Den Hollander, Beversluis en Evenhuis zijn niet ter zitting verschenen. Mr. de Munnik-Hoogendoorn was ter zitting aanwezig namens de verweerster in de familiezaak, mevrouw [verweerder] .
2 De beoordeling van het verzoek
Ontvankelijkheid
2.1
Het verzoek tot wraking is tijdig ingediend; verzoeker is ook overigens ontvankelijk.
Gronden
2.2
Uit het verzoek leidt de wrakingskamer af dat verzoeker van mening is dat de onpartijdigheid van de behandelende raadsheren in het geding is nu zij zijn verzoek tot aanhouding van de zaak hebben afgewezen. Mevrouw [verweerder] had een conceptrapport van de door de raad voor de kinderbescherming, opgesteld in het kader van de nog bij de rechtbank aanhangige procedure omtrent - kort gezegd - de omgangsregeling, in het geding gebracht. Verzoeker is het niet eens met de inhoud van dit conceptrapport, en de raad voor de kinderbescherming heeft aangegeven dat een nieuw multidisciplinair team zich zal buigen over het onderzoek. Het nu overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de familiezaak zonder de uitkomst van dit onderzoek af te wachten, is volgens verzoeker prematuur en geschiedt dan op basis van een onvolledig dossier. Verzoeker stelt dat er een wolk van negatieve beeldvorming boven hem hangt als gevolg van de stukken die zijdens mevrouw [verweerder] zijn ingediend. In redelijkheid kan de familiezaak onder die omstandigheden niet doorgaan zonder de garantie op een onpartijdig en eerlijk proces.
Standpunt verweerders
2.3
In de namens verweerders door mr. Den Hollander ingediende schriftelijke reactie d.d. 20 mei 2016 deelt zij mee dat de beslissing van het hof om de zaak niet aan te houden een processuele beslissing betreft die op grond van vaste jurisprudentie in beginsel geen geldige grond voor wraking oplevert. Dat door de wederpartij een stuk in de procedure was ingebracht waarmee verzoeker zich niet kon verenigen, was het hof bekend. De raadsheren worden geacht vanuit hun professie de inhoud van dit rapport onafhankelijk en naar waarde te kunnen beoordelen en hadden voldoende informatie om dat te kunnen doen. Daarbij hield één van de grieven van verzoeker juist ook in dat de raad voor de kinderbescherming geen onderzoek had verricht betreffende het gezag. Om deze grief ter zitting te kunnen bespreken en de bezwaren van verzoeker te horen betreffende het onderzoek van de raad voor de kinderbescherming, heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat het de behandeling van de familiezaak vooralsnog niet zou aanhouden, waarbij de mogelijkheid bleef bestaan dat het hof na afweging van de argumenten, verzoeker zou volgen in zijn bezwaar en alsnog de raad voor de kinderbescherming opdracht zou geven om een onderzoek te verrichten betreffende de gezagskwestie.
Beoordeling
2.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
De wrakingskamer constateert dat de gronden voor de wraking van
mrs. Den Hollander, Beversluis en Evenhuis zijn gelegen in het feit dat zij het verzoek van verzoeker om de behandeling van de familiezaak aan te houden in afwachting van een nieuw raadsrapport vooralsnog hebben afgewezen. Het wel of niet aanhouden van de behandeling van een familiezaak heeft een procedureel karakter en betreft een juridisch inhoudelijke toets door de zittingsrechter. Het behoort tot de taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over onder meer verzoeken tot aanhouding van de zaak. Deze beslissingen kunnen door verzoeker als beslissingen in zijn nadeel worden ervaren. Grond voor wraking bestaat echter alleen als de beslissing een feit oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het middel van wraking kan geen verkapt rechtsmiddel zijn tegen voor de verzoeker onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter. Tegen de (motivering van de) beslissing zelf kan desgewenst te zijner tijd in cassatie worden opgekomen.
2.7
De wrakingskamer is van oordeel dat de gemotiveerde beslissing van de gewraakte raadsheren om het verzoek tot aanhouding van de zaak vooralsnog af te wijzen niet een zodanig feit oplevert dat aan de onpartijdigheid van de betreffende raadsheren kan worden getwijfeld. Uit deze beslissing valt geen enkele vooringenomenheid af te leiden. Ook is hieruit niet af te leiden dat de raadsheren het conceptraadsrapport op voorhand al zouden hebben gewaardeerd of dat zij zich hebben laten beïnvloeden door de negatieve beeldvorming over verzoeker. De door verzoeker gestelde vrees daarvoor is niet objectief gerechtvaardigd. De motivering van de afwijzing van het verzoek is daarnaast ook niet zo onbegrijpelijk, dat het hof de objectieve indruk heeft gewekt vooruitgelopen te zijn op het (eind)oordeel omtrent de vraag of er een raadsrapport dient te worden opgemaakt betreffende de gezagskwestie.
2.8
Aldus is naar het oordeel van het hof ten aanzien van de door verzoeker aangevoerde gronden noch op zich staand, noch bezien in onderling verband en samenhang, gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
3 De beslissing
Het hof (de wrakingskamer):
wijst af het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. M.P. den Hollander,
mr. A.W. Beversluis en mr. J.P. Evenhuis.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.W. Zandbergen, mr. H.J. Deuring en mr. J.H. Kuiper, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: