Naar het oordeel van het hof is de vrouw er ook niet in geslaagd om tegenbewijs te leveren van het voorlopig oordeel van het hof dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding en van wederzijdse verzorging. Hoewel de vrouw heeft verklaard dat zij haar eigen kosten voldoet en [A] heeft verklaard dat de vrouw tijdens haar verblijf bij hem de verse producten inkoopt, heeft de vrouw dit niet met bewijsstukken nader onderbouwd. De door de vrouw opgestelde overzichten zijn zonder onderliggende stukken, die ontbreken, niet overtuigend. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [A] de kosten van de huishouding ook voor de vrouw voor zijn rekening neemt gedurende de tijd dat zij bij hem verblijft.
Verder is gebleken dat [A] en de vrouw regelmatig samen op vakantie gaan. Ook de uitgaven die de vrouw stelt te doen voor deze vakanties, heeft zij niet nader onderbouwd. Nu de vrouw eerder heeft verklaard dat [A] de kosten voor de overnachtingen en dergelijke toch al moet voldoen en zij enkel de kosten voor de reis heeft en de kosten van het eten vaak voldoet, moet het er voor worden gehouden dat [A] een aanzienlijk deel van de kosten van de vakanties voor de vrouw voor zijn rekening neemt.
De vrouw heeft met betrekking tot haar financiële inkomsten verklaard dat zij leeft van het PGB voor zoon [B] van € 300,- per maand en de betaling door haar broer van € 1.250,- per maand ter zake aflossing en rente op een lening die zij aan hem heeft verstrekt en dat de inkomsten die zij genereert met haar onderneming gering zijn. De vrouw heeft echter niet inzichtelijk gemaakt wat haar totale inkomsten en uitgaven zijn. De verklaring van de vriendin van de vrouw, [getuige 2] , dat zij heeft gezien dat de vrouw haar eigen kleding betaalt, dat zij weet dat de vrouw zelf voor haar levensonderhoud zorgt en bijdraagt in de studiekosten van haar zoon [B] , en de verklaring van de broer van de vrouw, [getuige 3] , dat de vrouw zichzelf moet bedruipen en dat zij een financieel gescheiden leven heeft van [A] , vormt onvoldoende nader tegenbewijs van de stellingen van de vrouw, nu een totaalplaatje van haar financiële situatie met onderliggende bewijsstukken ontbreekt.
Voorts is gebleken dat de vrouw en [A] veel sociale activiteiten met vrienden en familie gezamenlijk ondernemen en dat deze met name in [Plaats] plaatsvinden. De vrouw vergezelt de man naar activiteiten van voetbalclub [X] en naar activiteiten van de carnavalsvereniging in [Plaats] . Dat de vrouw hierin minder actief betrokken is dan [A] en dat de vrouw en [A] daarnaast ook sociale activiteiten hebben waarin de ander nauwelijks is betrokken, doet hier niet aan af.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat vanaf 1 april 2013 sprake is van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging tussen de vrouw en [A] .