Het voorgaande brengt mee dat het hof het hoger beroep zal verwerpen.
Daar voegt het hof, zoals reeds aangekondigd onder overweging 5.2, nog het volgende aan toe. Zelfs indien het hof, anders dan het heeft gedaan, tot het oordeel was gekomen dat de kantonrechter het ontslag op staande voet ten onrechte had vernietigd, dan nog had het hof niet de door Stichting Thuiszorg verzochte verklaring voor recht kunnen uitspreken, nu een dergelijke verklaring duidelijkheid moet geven over het bestaan of de inhoud van een rechtsverhouding en dus tot rechtsgevolg moet kunnen leiden. Bij het mogelijke rechtsgevolg dat de Wwz hieraan in artikel 7:683 lid 6 BW verbindt, had Stichting Thuiszorg evenwel geen belang meer, nu ook de in dat artikellid bedoelde datum waarop het hof de arbeidsovereenkomst kon beëindigen niet had mogen liggen voor de datum van uitspraak:
In de gevallen bedoeld in het zesde lid bepaalt de rechter in hoger beroep of cassatie op welk toekomstig tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt. Daarbij is het de appel- of cassatierechter niet toegestaan om een beschikking van de kantonrechter houdende een vernietiging van de opzegging te vernietigen, omdat de opzegging zelf dan zou herleven, hetgeen per saldo zou neerkomen op een (door het nieuwe stelsel niet beoogde) einddatum in het verleden.
(Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2013/14, 33818 nr. 3, p.120).
Dat Stichting Thuiszorg een rechtens te respecteren belang zou hebben bij de verzochte verklaring voor recht met het oog op toekomstige vergelijkbare gevallen gaat evenmin op: nu bij een ontslag op staande voet steeds alle omstandigheden van het individuele geval van belang zijn, zal van geheel vergelijkbare gevallen zelden of nooit sprake kunnen zijn.