4.6
De deskundige heeft op 21 augustus 2014 zijn advies uitgebracht. Na een uitvoerige samenvatting van de processtukken, heeft de deskundige in de paragraaf "bespreking" het volgende geschreven:
"Inleiding.
Bij het opstellen van dit deskundigenrapport heb ik mij op uw verzoek beperkt tot de
bovengenoemde aanwezige medische, paramedische en niet medische correspondentie.
Aangezien mevrouw [B] geen partij is, is zij conform uw verzoek niet opgeroepen voor een
onderzoek.
Bij het doornemen van de aanwezige correspondentie is mij gebleken dat niet alle medische en
paramedische correspondentie aanwezig is.
Ik heb, niet wetende dat de beoordeling uitsluitend plaats diende te vinden op grond van de bij de
rechtbank ingediende stukken bij de gemachtigde van partij [geïntimeerde] aanvullende medische
correspondentie opgevraagd. Deze heeft mij medische correspondentie toegezonden.
Nadien vernam ik van de griffier dat ik mijn medisch neurologisch oordeel alleen dien te baseren op
de bij de rechtbank aanwezige stukken.
Ik heb derhalve de inmiddels van de gemachtigde van partij [geïntimeerde] verkregen stukken niet ingezien en
niet in mijn hieronder vermelde beoordeling betrokken.
Ik baseer mij derhalve op de aanwezige stukken waarbij in de medische correspondentie wel
fragmenten van oorspronkelijke medische correspondentie vermeld staan. In hoeverre deze volledig
betrouwbaar is kan ik niet beoordelen. Ik ben ervan uitgegaan dat deze fragmenten van de
oorspronkelijke medische correspondentie te gebruiken zijn voor mijn oordeel.
De casus.
Uit de aanwezige correspondentie maak ik het volgende op:
Betrokkene is op 16 december 2012 betrokken geweest bij ongeval.
Echtgenoot van betrokkene moest in de personenwagen waar betrokkene op de passagiersplaats
rechts naast de bestuurder zat plotseling remmen voor een bromfiets toen deze plotseling van
richting veranderde. Terwijl hij op het fietspad reed zwaaide hij plotseling de weg op. Betrokkene
remde doch gleed weg en reed met een snelheid van ongeveer twintig kilometer per uur frontaal
tegen een paal op. Betrokkene kwam met de rechterzijde van haar hoofd tegen een ruit aan.
Onduidelijk is of ze door het remmen tegen de ruit aankwam of op het moment nadat de auto tegen
de paal aanreed. Er bestond anamnestisch na het ongeval een bult op het hoofd. Ik begrijp uit de
correspondentie dat betrokkene bij het ongeval niet bewusteloos is geweest. Ik maak niet op of er
sprake is geweest van een retrograde dan wel post traumatische amnesie.
Na het ongeval heeft echtgenoot van betrokkene de huisarts gebeld en het voorval gemeld.
De zelfde dag is ze bij de huisartsenpost geweest. In het huisartsenjournaal wordt vermeid dat er
sprake is van toenemende pijn, eerst frontaal, nu nek en schouder. Bij onderzoek wordt heftige
drukpijn van halswervelkolom geconstateerd. Alle functies goed beweeglijk. Betrokkene krijgt
fysiotherapie zonder effect.
De klachten breidden zich echter in de loop der tijd uit:
Op 04-05-2011 gemeld dat betrokkene heel gestrest is; kan niets doen door
schouderklachten.
Op 31-05-2011 wordt gemeld, nu depressieve klachten, angst om alleen naar buiten te gaan,
angst voor vallen. Voorstel duaal beleid.
Op 13-09-2011 nog veel hoofdpijn.
In een brief van de afdeling orthopedie Ziekenhuisgroep Twente wordt in de conclusie
aangegeven: voornamelijk aanwijzingen voor spierpijn rechts en bij MRI lichte tendinopathie
van de supraspinatuspees.
Ik begrijp verder dat betrokkene vervolgens als het ware in een neerwaartse spiraal beland met
onmacht alsmede depressieve gevoelens en gevoel van angst.
In de voorgeschiedenis heeft betrokkene een aantal lifevents doorgemaakt met onder meer het
overlijden van haar ouders als gevolg van een ongeval.
Daarnaast heeft betrokkene in het begin van 2010 haar huisarts geraadpleegd wegens
overspannenheid door een slechte werkrelatie.
Beantwoording van de vragen.
Ad. la
Betrokkene heeft als gevolg van het ongeval een trauma capitis (het stoten van het hoofd tegen een
ruit) opgelopen. Niet ondenkbaar is dat ze tevens een kneuzing van de schouder heeft doorgemaakt
met thans nog aanwezige restklachten.
Het is denkbaar dat betrokkene ook een whiplash heeft doorgemaakt maar de impact van het
trauma is gering geweest. In de regel wordt gesteld dat bij een whiplash geen contact trauma mag
hebben plaatsgevonden. Dit is bij betrokkene echter wel het geval geweest zodat in feite niet
gesproken kan worden van een puur whiplash letsel.
Volgens de Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kan voor het trauma capitis
geen percentage BIGP worden vastgesteld. Dit geldt overigens ook voor het zogenaamde
postwhiplashsyndroom als dat niet gepaard gaat met neurologische prikkelings- dan wel
uitvalsverschijnselen. De verwachting is dat patiënten met een trauma capitis doorgaans binnen
enkele weken tot maanden volledig herstellen. Dit geldt ook voor het merendeel van patiënten met
postwhiplashklachten. Er kunnen geen blijvende beperkingen aan ontleent worden ook al zou
betrokkene persisterend nog enige hoofd- en nekpijnklachten hebben overgehouden. (zie bijlage:
Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie))
Op neurologische vakgebied kan ik derhalve de arbeidsongeschiktheid niet verklaren.
In hoeverre dat ook geldt voor het orthopedisch vakgebied naar aanleiding van de aanwezige
schouderklachten en voor het psychiatrisch vakgebied naar aanleiding van het ontstaan van
depressieve klachten en angstklachten kan ik als neuroloog niet beoordelen.
Ad. 1b
Ik heb de indruk dat de klachten die betrokkene op neurologisch gebied ervaren heeft en nog ervaart
wel reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.
Ook hier geldt dat ik dat op het orthopedisch vakgebied en op het psychiatrisch vakgebied niet goed
kan beoordelen.
ad 1c
Op neurologisch vakgebied zijn er geen pre-existente afwijkingen die bijgedragen hebben tot de
huidige arbeidsongeschiktheid.
Uit de medische informatie haal ik niet dat dat wel zou gelden voor het orthopedisch vakgebied.
Er zijn wel enkele life events geweest waarvan ik me kan voorstellen dat deze wel meespelen in het
ontwikkeld hebben van de depressieve klachten en angstklachten. Een psychiater kan dit echter
beter beoordelen dan ondergetekende."
4.7
De deskundige is in de begeleidende brief van 7 oktober 2014 bij zijn rapport ingegaan op het commentaar van partijen op zijn concept rapport. Hij heeft in dat verband het volgende vermeld:
"ad 1. Er is hier sprake van een papieren beoordeling. Uit de aanwezige gegevens heb ik de indruk gekregen dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn met nadruk
op indruk omdat betrokkene niet zelf kon worden beoordeeld. Ik ben bij mijn veronderstelling
uitgegaan van de beperkt aanwezige medische informatie. Ik heb daarin geen informatie
aangetroffen dat er geen sprake is geweest van een reëel ziektebeeld.
ad 2. Ik heb gesteld dat het niet ondenkbaar is dat ze tevens een kneuzing van de schouder heeft
doorgemaakt met thans nog aanwezige restklachten. Deze veronderstelling heb ik genoemd omdat
betrokken sinds het ongeval schouderklachten heeft ontwikkeld zo heb ik opgemaakt uit de
correspondentie. Het is bekend dat bij schoudertrauma's niet altijd volledige genezing optreedt maar
restklachten kunnen blijven bestaan.
Er is geen sprake van een zeker schoudertrauma als ongevalsgevolg. Dit valt uit de correspondentie
niet te herleiden.
ad 3. Er is met betrekking tot de obesitas en duphaston medicatie onvoldoende informatie
aanwezig om te kunnen oordelen of deze factoren een bijdrage leveren cq. hebben geleverd aan de arbeidsongeschiktheid."