Naar aanleiding van het gesprek van 27 november 2015 heeft [verweerder] op
29 november 2015 een collega, mevrouw [E.] (hierna: [E.] ), gebeld. [E.] heeft omtrent dit telefoongesprek op 30 november 2015 aan mevrouw [D.] , locatiemanager in [vestigingsplaats 4] (hierna: [D.] ) het volgende gemaild:
“ [verweerder] heeft mij op zondag 29 november 2015 gebeld.
Hij wilde weten/bevestiging van mij of ik een klacht tegen hem heb ingediend.
Tegen [verweerder] is verteld dat er 2/3 van het team, waaronder ik ook, een klacht heeft ingediend
vandaar zijn telefoontje.
Hierop heb ik geantwoord of hij wat specifieker wilde zijn over wat jullie/management hem hadden vertelt.
[verweerder] kon de klachten niet benoemen. Ik hem gezegd; alles wat ik tegen jullie/management heb verteld, ik dat met hem besproken heb.
Het is bij [verweerder] duidelijk hoe ik over hem denk.
Ook vertelde hij dat er een voorstel is gedaan, hij kan voor 3 maanden in [vestigingsplaats 4] beginnen.
Hierop wilde hij niet ingaan en vertelde met het proces verder te willen gaan.
Hij benadrukte dat er een kans bestaat dat ik nog verhoord ga worden.”