2.5.
Belanghebbende heeft vermogen belegd door tussenkomst van [L] BV te [M] (hierna: [L] ). De Inspecteur heeft naar aanleiding van een FIOD-onderzoek bij [L] de beschikking gekregen over de volgende bescheiden:
1. Een opdrachtformulier (van belanghebbende) voor het openen van een rekening/effectendepot bij de [a-bank] te Kopenhagen uit 2002 met daarop handgeschreven de naam van de heer [E] en een Belgisch telefoonnummer;
2. een ingevuld risicoprofiel van 14 mei 2002 ondertekend door [I] NV;
3. een brief van [I] NV aan [L] van 31 mei 2002;
4. een door [I] NV ondertekende verklaring van 24 mei 2002 van belanghebbende, dat [E] toegang mag hebben tot de digitale omgeving voor de rekening van belanghebbende en een blad met daarop vermeld het adres van [E] en “Gerne das Internetpas zu diese Adres schicken”;
5. een overzicht van de ontwikkeling van het vermogen van belanghebbende over 2005, gericht aan de adviseur;
6. een emailbericht van 3 juli 2006 van [N] ( [L] ) aan [O] ( [L] ), waarin is vermeld dat de adviseur heeft gevraagd om een kopie van de vermogensbeheerovereenkomst tussen belanghebbende en [L] ;
7. een brief van 18 juli 2006 van [O] aan de adviseur en een email van 21 juli 2006 van [O] aan [N] over het overbrengen van vermogen van belanghebbende naar Stichting [P] (hierna: [P] ) en waarin onder meer wordt geschreven:
“Zoals je weet had ik dat verhaal van [X] in connectie met [J] en [G] accountants aan de hand. Ik ben daarvoor op 20 juli op het kantoor van [G] accountants geweest bij de heer [Q] en de heer [E] van [X] . Het gesprek liep positief en de intentie is er om met de belegging bij [L] te blijven. Echter de portefeuille zal naar een andere fiscale constructie toe moeten. (...) Dan speelt er nog iets extra’s en dat is het probleem waar jij ook al tegen aan gelopen bent en dat is dat ze het allerliefste vermogensbeheer vanuit Zwitserland hebben zodat die link met Nederland weg is. (…). De heer [E] telefoneert niet graag over zijn portefeuille en hij heeft toestemming gegeven de formulieren naar [G] accountants te versturen.”;
8. een emailbericht van 2 november 2006 van de adviseur aan [R] ( [L] ) en een email van 9 november 2006 van [R] aan [S] ( [L] ) over een afspraak met [E] op vrijdag 10 november 2006 te Sittard, namelijk:
“Ik heb afspraken gemaakt met en voor cliënten: (...) [E] , vrijdag 10 november 2006, 11.00 uur, kantoor [G] Sittard; (...). Ik ga er van uit dat u (en de heer [S] ) en een vertegenwoordiger van [a-bank] Zürich bij de bespreking aanwezig zullen zijn. (...)”;
9. een brief van 17 november 2006 van [L] aan het formele bestuur van belanghebbende over het openen van een nieuwe rekening op naam van een buitenlandse entiteit bij de [a-bank] te Kopenhagen;
10. een emailbericht van 16 januari 2007 van [T] ( [a-bank] Schweiz) aan [S] over de opening van rekeningen op naam van [E] en van [P] ;
11. een telefoonnotitie van 13 februari 2007 gemaakt door een medewerker van [L] , waarin is vermeld dat de adviseur heeft aangegeven voorlopig in de huidige vorm door te willen gaan;
12. een brief van 22 maart 2007 van [a-bank] Kopenhagen aan [L] , waarin gesproken wordt over het overzetten van het portfolio van belanghebbende naar [a-bank] Schweiz;
13. een “Authority to transfer” van belanghebbende gericht aan [a-bank] Kopenhagen om het portfolio in Denemarken te sluiten en over te dragen aan [P] bij [a-bank] Schweiz, ondertekend op 2 maart 2007 door [J] NV.
2.10.
De Inspecteur heeft bij brief van 24 juli 2012 van belanghebbende (nogmaals) gevorderd binnen vier weken na dagtekening van die brief onder meer de volledige administratie vanaf 1999 over te leggen en daarbij aangekondigd dat, indien niet of niet tijdig aan dat verzoek wordt voldaan, informatiebeschikkingen zullen worden vastgesteld. De Inspecteur heeft hierbij gedetailleerd beschreven wat onder de administratie dient te worden verstaan. Onder de administratie dienen volgens de Inspecteur (samengevat) niet alleen de financiële vastleggingen te worden begrepen, maar ook alle correspondentie en overige vastleggingen. In deze brief heeft de Inspecteur daarnaast een aantal concrete vragen gesteld over de jaarrekeningen 2005 tot en met 2009. Het gaat om vragen over: twee leningen aan [E] , een in het jaar 2004 gedane dividenduitkering, een in het jaar 2006 gedane terugbetaling van kapitaal, kosten van een bankgarantie en advieskosten en een vordering op mevrouw [U] . De administratie is niet verstrekt en de gestelde vragen zijn niet beantwoord. Met dagtekening 31 oktober 2012 heeft de Inspecteur de beschikkingen gegeven.
2.11.
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest, voor zover van belang, het volgende geoordeeld:
“2.4.2. Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. Voor het antwoord op de vraag of voor belanghebbende op grond van artikel 47 AWR een verplichting bestaat om aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is (vgl. het arrest BNB 2003/268).
2.4.3.
Het Hof heeft bij zijn beoordeling van het geschil in onderdeel 4.2 van zijn uitspraak terecht als uitgangspunt genomen het arrest BNB 2003/268. Evenwel heeft het Hof in onderdeel 4.5, na te hebben geoordeeld dat op zijn minst twijfels bestaan over het antwoord op de vraag of de werkelijke leiding van belanghebbende bij het statutaire bestuur berustte, overwogen dat het erom gaat dat de Inspecteur een begin van bewijs levert op grond waarvan een vermoeden bestaat dat de werkelijke leiding in Nederland ligt. Vervolgens heeft het in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak geoordeeld dat het in de stukken van het geding waarop de Inspecteur zich beroept ter staving van zijn vermoeden nog geen begin van bewijs heeft gezien dat de feitelijke leiding mogelijk aanwezig is in Nederland.
Hetgeen het Hof in onderdeel 4.5 van zijn uitspraak heeft overwogen strookt niet met het in onderdeel 4.2 ervan verwoorde uitgangspunt, aangezien het in dat onderdeel 4.5 overwogene een verdergaande eis aan het door de Inspecteur te leveren bewijs behelst dan uit het in onderdeel 4.2 neergelegde uitgangspunt voortvloeit. Doordat onderdeel 4.5 van zijn uitspraak in dit opzicht niet overeenstemt met onderdeel 4.2 ervan kan uit ’s Hofs uitspraak niet worden opgemaakt of het Hof een juiste rechtsopvatting ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak. In het bijzonder kan uit ’s Hofs uitspraak niet worden opgemaakt wat het Hof van de Inspecteur heeft verlangd voor het voeden van de veronderstelling dat belanghebbende belastingplichtig is in Nederland. Derhalve heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Het middel slaagt in zoverre.
2.4.4.
Het Hof heeft zijn oordeel in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak mede doen steunen op de overweging dat het enkele feit dat [E] enkele besprekingen heeft gehad in Nederland op het kantoor van de adviseur, welke besprekingen primair waren gericht op het opzetten van een nieuwe structuur, onvoldoende is voor het vermoeden dat volgens de Inspecteur ontleend kan worden aan de hem ter beschikking staande stukken (opgesomd in onderdeel 2.5 van de uitspraak van het Hof). De inhoud van de door de Inspecteur overgelegde stukken in aanmerking genomen is niet begrijpelijk dat het (door belanghebbende niet betwiste) feit dat [E] enkele besprekingen heeft gehad in Nederland op het kantoor van de adviseur, onvoldoende is om aan te nemen dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem ter inzage gevraagde bescheiden van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is. Gelet op de inhoud van de door de Inspecteur overgelegde stukken is immers niet uit te sluiten dat [E] op het kantoor van de adviseur besprekingen in Nederland heeft gevoerd tijdens welke besluiten zijn genomen die kunnen worden beschouwd als feitelijk leiding geven aan belanghebbende door [E] en/of de adviseur, en dat de door de Inspecteur ter inzage gevraagde bescheiden over dit een en ander informatie kunnen verschaffen. In dit verband is van belang dat de Inspecteur onder meer heeft gewezen op:
(i) een e-mail van 21 juli 2006 van een medewerker van [L] ( [L] B.V.) aan een andere medewerker van [L] :
“Zoals je weet had ik dat verhaal van [X] in connectie met [J] en [G] accountants aan de hand. Ik ben daarvoor op 20 juli op het kantoor van [G] accountants geweest bij … en de heer [E] van [X] . Het gesprek liep positief en de intentie is er om met de belegging bij [L] te blijven. Echter de portefeuille zal naar een andere fiscale constructie toe moeten.(...)”; en
(ii) een e-mail van 2 november 2006 van de adviseur aan de heer [R] ( [L] ), waarin de adviseur schrijft:
“Ik heb afspraken gemaakt met en voor cliënten: (...) [E] , vrijdag 10 november 2006, kantoor [G] Sittard; (...). Ik ga er van uit dat u (en de heer [S] ) en een vertegenwoordiger van [a-bank] Zürich bij de bespreking aanwezig zullen zijn. (...)”
Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof een en ander heeft miskend, slaagt het eveneens.”