Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Hago per 1 juni 2016 ontbonden op de h-grond.
Bij het incident op 20 augustus 2014 is geen geweld gebruikt en [verzoeker] heeft ook geen klauwhamer uit zijn achterzak gehaald. Uit de in hoger beroep als productie 2 door Hago overgelegde schriftelijke verklaring van [B] , destijds collega van [verzoeker] , blijkt slechts van irritatie bij en een luidkeelse reactie van [verzoeker] , en voorts dat [B] hem 'een soort van gerustgesteld' heeft en verzocht heeft om weg te gaan, hetgeen [verzoeker] deed. De als productie 1 door Hago overgelegde verklaring van procesleider perron [C] behelst slechts de verklaring dat hij benaderd werd door treinreinigers (en niet: reizigers, hof) [D] , die hem vertelde dat collega's zich bedreigd en onveilig voelden door [verzoeker] , die zou eisen dat zij geld voor hem gingen pinnen en die een klauwhamer in zijn broeksband droeg.
Het hof is van oordeel dat het aldus onderbouwde incident in redelijkheid niet de stelling kan schragen dat [verzoeker] een gevaar voor collega's en reizigers is gebleken en dat hij daarom, na herstel van de psychose, niet meer voor Hago aan het werk kan. Daar komt bij dat de medewerkers van Lentis hebben aangeboden hulp te bieden bij terugkeer op de werkplek om eventuele onrust bij collega's, bijvoorbeeld als gevolg van onbekendheid met het ziektebeeld, weg te nemen en om te fungeren als jobcoach voor [verzoeker] , op welk aanbod Hago niet is ingegaan.
Zonder nadere toelichting, die niet is verschaft, kan Nedtrain de door Hago gestelde beslissing om [verzoeker] niet meer op haar terreinen toe te laten, in redelijkheid niet baseren op dit incident. NS-werknemer [C] is daarvan immers geen getuige geweest en heeft slechts van horen zeggen dat Hago-werknemers zich bedreigd zouden hebben gevoeld, terwijl nergens uit blijkt dat reizigers getuige zijn geweest van een situatie van geweld of bedreiging.
Eerst op 4 maart 2016 heeft [E] van Nedtrain aan Hago een brief geschreven, waarin staat dat zich op 20 augustus 2014 op station [A] een incident heeft voorgedaan op grond waarvan de betrokken medewerker van Hago niet meer op een van haar locaties werkzaam mag zijn. Dit besluit is als volgt toegelicht: "(…) waarbij een schoonmaakmedewerker van Hago (..) een andere schoonmaker heeft bedreigd. Collega's van Hago (…), een medewerker van NS en reizigers op het station waren hiervan getuige. De medewerker van NS heeft hiervan een getuigenverklaring opgesteld. Het incident was zodanig ernstig dat Hago (…) melding heeft gedaan bij de politie.
Dergelijk gedrag, waarbij de veiligheid van medewerkers van NS en die van reizigers wordt bedreigd, is voor NedTrain niet toelaatbaar. Ook is dit gedrag niet representatief voor NS richting haar reizigers."
Het hof trekt uit deze brief, in samenhang met de verklaringen van [C] en [B] , de conclusie dat Nedtrain een beslissing heeft genomen op basis van onjuiste informatie. Voorts blijkt uit deze brief niet dat Nedtrain op de hoogte was van de achtergrond van het gebeuren, althans dat zij de (persoonlijke) omstandigheden van [verzoeker] bij haar beslissing heeft meegewogen.
Evenmin is gebleken welke poging Hago heeft ondernomen om het besluit te voorkomen of ongedaan te maken, al dan niet onder vermelding van het aanbod van Lentis. Daartoe was zij naar het oordeel van het hof als goed werkgever wel verplicht. Hago kan zich in redelijkheid dan ook niet op de weigering tot toelating van [verzoeker] door Nedtrain beroepen. Aldus slagen de grieven III, V en VI in principaal hoger beroep. Voor zover grief II in principaal hoger beroep mede tot strekking heeft dat Hago zich niet heeft ingespannen [verzoeker] , nadat hij was behandeld voor zijn psychose, terug te laten keren in zijn werk voor Nedtrain, is ook deze grief, gelet op het voorgaande, gegrond. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de brief van Nedtrain pas op 4 maart 2016 aan Hago is verzonden, nog niet maakt, zoals door [verzoeker] is aangevoerd, dat er sprake zou zijn van het samenspannen van Hago en Nedtrain om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te komen. Daarmee is grief IV in principaal hoger beroep ongegrond.