Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane/Kantoor Roosendaal (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 oktober 2007, nummer AWB 07/3276, ECLI:NL:RBBRE:2007:BB8343, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V. gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing
1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het door haar over het tijdvak 1 juni 2007 tot en met 30 juni 2007 op aangifte voldane bedrag aan accijns.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2007 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank Arnhem op 23 juli 2007, beroep ingesteld. De rechtbank Arnhem heeft de zaak ter behandeling verwezen naar de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 oktober 2007 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, een teruggaaf van accijns verleend en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322 en gelast dat de Staat vorengenoemd bedrag vergoedt alsmede het door belanghebbende in beroep betaalde griffierecht van € 285.
1.5.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof). Belanghebbende heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Het Hof heeft zich bij uitspraak van 30 juli 2008, zaak 07/00563, ECLI:NL:GHARN:2008:79, onbevoegd verklaard en de zaak ter verdere behandeling gezonden naar het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: Hof Den Bosch).
1.6.
Hof Den Bosch heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd (Hof Den Bosch 2 november 2012, nr. 08/00581, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3267). Voorts heeft het Hof Den Bosch de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende die zij in verband met het hoger beroep heeft moeten maken en deze vergoeding vastgesteld op € 1.311.
1.7.
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van Hof Den Bosch. De Staatssecretaris van Financiën heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 november 2016, nr. 12/05757, ECLI:NL:HR:2016:2670, (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard, het incidenteel hoger beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond verklaard, de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de proceskostenveroordeling van de Inspecteur en het geding verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
2 Loop van het geding na verwijzing
2.1.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen.
2.2.
De Inspecteur heeft een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
2.3.
Het onderzoek ter zitting in de verwijzingsprocedure heeft plaatsgevonden op 28 september 2017 te Arnhem. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [A] en [B] . Belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekend schrijven van 13 juli 2017 uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 28 september om 11.15 uur te Arnhem. Tot de stukken van het geding behoren een afschrift van deze uitnodiging, gericht aan het door belanghebbende opgegeven adres, alsmede de van Post.nl ontvangen handtekeningenretourkaart waaruit blijkt dat de uitnodiging op 15 juli 2017 aan belanghebbende is uitgereikt.
2.4.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
3 Tussen partijen vaststaande feiten
3.1.
Het Hof beschouwt de feiten zoals die onder 2.1 tot en met 2.15 in de uitspraak van Hof Den Bosch zijn vermeld als vaststaand.
4 Het verwijzingsarrest
4.1.
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest – voor zover voor het geding na verwijzing van belang – het volgende overwogen:
“3. Beoordeling van het door de Staatssecretaris in het incidentele beroep voorgestelde middel
Het middel richt zich tegen de beslissing van het Hof de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende op de grond dat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd.
Het middel slaagt. De enkele omstandigheid dat het gerechtshof de in hoger beroep bestreden uitspraak van de rechtbank vernietigt, levert geen grond op voor een veroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb [Algemene wet bestuursrecht; het Hof] van de inspecteur wiens hoger beroep heeft geleid tot die vernietiging en tot ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep. Aangezien het Hof zijn bestreden beslissing niet van een verdere motivering heeft voorzien en voorts noch uit de uitspraak van het Hof noch uit de stukken van het geding blijkt van omstandigheden die een uitzondering op de hiervoor weergegeven regel rechtvaardigen, kan ’s Hofs uitspraak in zoverre niet in stand blijven.
4. Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 3 is overwogen moet verwijzing volgen.”
5 Geschil in hoger beroep na verwijzing
5.1.
Na verwijzing ligt uitsluitend nog de vraag voor of er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de Inspecteur moet worden veroordeeld in de vergoeding van de door belanghebbende in het hoger beroep gemaakte proceskosten.
5.2.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en doet zijn standpunt steunen op de gronden die door hem zijn aangevoerd in het van hem afkomstige stuk. Voor hetgeen hij daaraan ter zitting van het Hof heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
5.3.
Belanghebbende heeft niet gereageerd noch is zij ter zitting verschenen en heeft aldus geen standpunt kenbaar gemaakt.
6 Beoordeling van het geschil
6.1.
In geschil is of er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de Inspecteur, hoewel zijn hoger beroep gegrond werd bevonden – en daarbij het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank ongegrond werd verklaard –, moet worden veroordeeld in de vergoeding van de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Hierbij gaat het om omstandigheden die niet reeds volgen uit de uitspraak van Hof Den Bosch en/of de gedingstukken die door partijen tot en met de procedure voor de Hoge Raad zijn ingebracht en/of de overige gedingstukken die voortvloeien uit deze eerdere procedurele fasen. Over deze gedingstukken heeft de Hoge Raad zich immers een oordeel gevormd, zoals volgt uit rechtsoverweging 3 van het verwijzingsarrest (zie onder 4.1).
6.2.
Het is voorts – gezien de onder 6.1 geschetste omstandigheid dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond werd bevonden – aan belanghebbende om deze bijzondere omstandigheden aan te voeren.
6.3.
Het Hof komt tot het oordeel dat na verwijzing niet is gebleken van zodanige, bijzondere omstandigheden. Belanghebbende heeft na daartoe door het Hof te zijn uitgenodigd geen conclusie na verwijzing ingediend. Ter zitting is belanghebbende ook niet verschenen. Er zijn geen nieuwe omstandigheden door belanghebbende naar voren gebracht.
6.4.
Gelet op het vorenstaande ziet het Hof geen aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de vergoeding van de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten.
7 Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in de verwijzingsprocedure bij het Hof.
8 Beslissing
Het Hof wijst het verzoek van belanghebbende om de Inspecteur te veroordelen in de vergoeding van de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. S.C.W. Douma, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 12 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door mr. Van Kempen.
(C.E. te Brake) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 12 december 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: