Om voor MSR in aanmerking te kunnen komen moet bij de desbetreffende patiënt een indicatie hiervoor zijn gesteld. Deze indicatie wordt in het eerste deel van de behandeling (tijdens de intake) gesteld.
Uit de controle van de 25 of 35 patiëntendossiers door VGZ zou volgen dat de klachten in veel gevallen geen grond waren voor een indicatie voor MSR. Volgens VGZ zorgde Ciran ervoor dat klachten werden aangedikt.
Ciran heeft dit betwist en heeft een rapport overgelegd van de revalidatiearts [arts A] (hierna: [A] ) waarin deze 12 van de door VGZ onderzochte patiëntendossiers heeft bekeken om te beoordelen of in deze gevallen blijkt van een indicatie voor MSR. [A] heeft hierover in het rapport (productie 37 bij dagvaarding in hoger beroep) geschreven:
“(…) dat in ieder geval 10 van de 12 patiëntendossiers voldoen aan de criteria voor indicatie voor Medisch Specialistische Revalidatie. De overige 2 kunnen discutabel zijn maar desalniettemin voldoen ze aan de criteria. Zelfs onder (ervaren) revalidatieartsen zouden verschillen in interpretatie aanwezig kunnen zijn, vooral met betrekking tot de timing van de revalidatie interventie.”
In reactie op de verklaring van [A] heeft VGZ haar medische adviseur, de arts [B] , dezelfde 12 dossiers als [A] nogmaals laten beoordelen. Zijn conclusie is dat er in geen enkel van de dossiers een indicatie bestond voor MSR.
Zonder expertise kan het hof niet uit de twee diametraal tegenover elkaar staande visies van de medici [A] en [B] kiezen. Dit betekent dat VGZ, die zich immers erop beroept dat Ciran haar wegens onverschuldigd uitbetaalde vergoedingen geld moet terugbetalen, in het kort geding niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er in de 12 bedoelde gevallen geen sprake was van een indicatie voor MSR.
In een bodemprocedure zal voorts mogelijk aan de orde moeten komen of extrapolatie zoals hier toegepast verantwoord is, waarvoor mogelijk, afhankelijk van de in die bodemzaak voorhanden verdere gegevens, eveneens expertise nodig is.
VGZ beroept zich erop dat Ciran door de inschakeling van [A] haar medische geheimhoudingsplicht jegens de patiënten heeft geschonden, en dat het daarom gaat om onrechtmatig verkregen bewijs dat buiten beschouwing zou moeten blijven.
Het hof gaat hieraan voorbij: Ciran kan zich niet behoorlijk tegen de beschuldigingen van VGZ verweren zonder een nadere beoordeling van de door VGZ bekritiseerde patiëntendossiers. Voor zover daarvoor geen toestemming van de patiënt aanwezig was, heeft zij mogelijk in strijd gehandeld met haar beroepsgeheim. Zij heeft de inbreuk echter zo beperkt mogelijk gehouden door [A] geanonimiseerde dossiers te laten inzien. Hier komt bij dat [A] , als arts, eveneens tuchtrechtelijk kan worden aangesproken indien hij de hem ter kennis gekomen persoonlijke gegevens laat uitlekken. Een andere, minder belastende uitweg was er voor Ciran niet. Daarom zal het hof wel op de conclusies van het rapport van [A] letten, evenals het dat doet met de conclusies van het VGZ rapport (dat eveneens berust op inzage in de patiëntendossiers).
VGZ verwijst verder nog naar uitspraken die zijn gedaan in de uitzending van het televisieprogramma Zembla, waarin enkele voormalige patiënten van Ciran aan het woord zijn gekomen en hebben gesproken over malversaties bij Ciran. Ook voor deze uitspraken geldt dat zij niet in kort geding kunnen worden geverifieerd en, los daarvan, dat het om slechts enkele gevallen gaat, die niet zonder meer maatgevend hoeven te zijn voor de werkwijze van Ciran.