De advocaat van [verzoeker] heeft een onafhankelijke bedrijfsarts ingeschakeld, [bedrijfsarts] , die op 22 december 2016 telefonisch met [verzoeker] heeft gesproken. Heijstek heeft op zijn beurt aan psychiater [psychiater] de vraag voorgelegd of [verzoeker] op 27 oktober 2016, ten tijde van de opzegging, al dan niet in staat was om in redelijke mate te overzien wat hij voor keuzes maakte en wat de consequenties daarvan waren, en of zijn gemoedstoestand was beïnvloed door een stoornis van zijn geestesvermogens. In het door [verzoeker] overgelegde rapport van 7 februari 2017 van de psychiater staat, voor zover van belang:
"Cliënt heeft een half jaar voor zijn ziekmelding de eerste paniekklachten ontwikkeld na een dronken bui, waarna hij steeds meer herinneringen aan zijn overleden vader kreeg. Cliënt heeft in de weken en maanden daarna meerdere paniekaanvallen gehad, toenemend in ernst en frequentie. Cliënt ging wel aldoor werken, maar moest zich vaker ziek melden omdat hij door paniekaanvallen het op het werk het niet trok. (…) Cliënt heeft begin najaar, in september/oktober, een nieuw antidepressivum gekregen (...). In het afgelopen maand a 1,5 heeft cliënt vermindering van de paniekklachten gezien, is hij ook gaan werken, wat mede bijgedragen heeft aan zijn herstel (…). Rondom de periode van zijn ontslagneming, in oktober, had cliënt nog steeds paniekklachten in ernstige vorm."
De conclusie van dit rapport van de psychiater vermeldt onder meer:
"Dit is een klinische, ernstige vorm van stoornis van de geestesvermogens; de paniekklachten hebben ervoor gezorgd, mede door de externe druk, dat cliënt (…) niet helder heeft kunnen nadenken, door angst en druk van buitenaf ontslag heeft genomen om korte metten te maken met zijn problemen (…).Cliënt heeft derhalve niet in redelijke mate kunnen overzien waar hij voor koos, evenmin wat de consequenties van het beëindigen van zijn arbeidsrelatie voor hem zouden kunnen zijn."