Rechtbank doet ten onrechte uitspraak ten aanzien van twee personen, terwijl de waardebeschikking voor de Wet WOZ tot één persoon was gericht. Hof vernietigt om die reden de uitspraak van de rechtbank.
Rechtspraak.nl V-N 2017/24.18.12 V-N Vandaag 2017/505 Belastingblad 2017/169 Jurisprudentie Grondzaken 2017/148 met annotatie van Loo, F.M.A. van der NLF 2017/0515 met annotatie van NTFR 2017/851 met annotatie van Mr. A. Dinée
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] en [Y] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 februari 2016, nummer Awb 15/2510, in het geding tussen belanghebbenden en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 90 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het jaar 2015 vastgesteld op € 185.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar [X] (hierna: [X] ) niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de waardebeschikking ambtshalve gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbenden, bijgestaan door hun gemachtigde mr. [A] . Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen. De heffingsambtenaar is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij aangetekende brief van 12 december 2016 gericht aan postbus 1098 , 8001 BB te Zwolle en blijkens de handtekeningretourkaart is de uitnodiging op 13 december 2016 in ontvangst genomen.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbenden hebben de gezamenlijke eigendom en het gebruik van de onroerende zaak [a-straat] 90 te [Z] .
2.2.
De onder het procesverloop vermelde waardebeschikking met dagtekening 28 februari 2015 is ten name gesteld van [X] .
2.3.
Belanghebbenden hebben in één geschrift gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen deze waardebeschikking.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 15 oktober 2015 uitspraak op bezwaar gedaan, gericht tot [X] .
2.5.
Belanghebbenden hebben in één geschrift gezamenlijk beroep in gesteld tegen de onder 2.4 vermelde uitspraak op bezwaar.
3 Het geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of [X] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil het antwoord op de vraag of de waarde op een te laag bedrag is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbenden zijn van mening dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De heffingsambtenaar heeft zich beperkt tot een ontkennende beantwoording van de eerste vraag.
3.3.
Belanghebbenden hebben daarnaast een verzoek gedaan om een schadevergoeding van € 5.500.
3.4.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben belanghebbenden ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
4 Beoordeling van het geschil
Ambtshalve
4.1.
Het Hof stelt vast dat de onderhavige waardebeschikking is gericht tot [X] . De heffingsambtenaar heeft er aldus voor gekozen om, hoewel belanghebbenden beiden de mede-eigendom hebben van de onroerende zaak, de beschikking overeenkomstig artikel 24, vierde lid, van de Wet WOZ, bekend te maken aan één van hen. Belanghebbenden zijn gezamenlijk opgekomen tegen deze beschikking door het indienen van een bezwaarschrift. Mevrouw [Y] (hierna: [Y] ) heeft er aldus niet voor gekozen om een ten name van haar gestelde beschikking als bedoeld in artikel 28 van de Wet WOZ (medebelanghebbendebeschikking) aan te vragen, hetgeen in het onderhavige geval mogelijk was geweest wegens de aanwezigheid van een fiscaal belang (vergelijk Hoge Raad 19 juni 2015, nr. 14/02230, ECLI:NL:HR:2015:1668), maar op te komen tegen de beschikking van [X] . Onder omstandigheden kan een ander dan degene tot wie de waardebeschikking is gericht ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ in verbinding met de artikelen 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf bezwaar maken tegen die beschikking (vergelijk voormeld arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015). [Y] heeft in het onderhavige geval, evenals [X] , bezwaar gemaakt tegen de beschikking gericht aan [X] .
4.2.
Het Hof overweegt dat in een geval waarin twee belanghebbenden bezwaar maken tegen één voor bezwaar vatbare beschikking, zoals de onderhavige waardebeschikking, sprake is van twee bezwaren waarop afzonderlijk uitspraak op bezwaar dient te worden gedaan. De heffingsambtenaar heeft echter verzuimd, zo heeft [Y] ter zitting desgevraagd bevestigd, om ook uitspraak te doen op het bezwaar van [Y] . De Rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof had de Rechtbank moeten constateren dat op het door [Y] ingediende bezwaar door de heffingsambtenaar nog geen uitspraak was gedaan en had [Y] op die grond niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar beroep. Ten aanzien van [X] had de Rechtbank bij afzonderlijke uitspraak moeten beslissen. De bestreden uitspraak van de Rechtbank met één registratienummer, waarin voor beide belanghebbenden uitspraak is gedaan, kan gelet op bovenstaande wetssystematiek niet in stand blijven, reeds omdat uitspraak is gedaan voor beide belanghebbenden terwijl slechts sprake is van een uitspraak op bezwaar gericht aan één hunner.
Slotsom 4.4 Op grond van het voorgaande is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof vindt in het voorgaande aanleiding om de zaak op de voet van artikel 8:115, eerste lid, van de Awb terug te wijzen naar de Rechtbank om opnieuw te worden behandeld. Het Hof komt niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
5 Griffierecht en proceskosten
Omdat het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de heffingsambtenaar aan belanghebbenden het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbenden voor de behandeling van het hoger beroep hebben moeten maken. Het Hof stelt de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het hoger beroep hebben moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 495) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6 Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– wijst de zaak terug naar de Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 990,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbenden het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 28 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 maart 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: