[Neuroloog 2] heeft [Geïntimeerde] op 24 januari 2011 onderzocht en op 28 juli 2011 een definitief rapport uitgebracht. Over de medische voorgeschiedenis heeft [Neuroloog 2] vermeld:
“De voorgeschiedenis vermeldt behandeling van een hazenlip op jonge leeftijd en een betrekkelijk lange periode van klachten van haar linker arm in 1995/1996, waarvoor zij toen ook enige tijd in de WAO is geweest. Het aanvullende MRI-CWK onderzoek in het kader van die klachten toonde toen een asymptomatische HNP C5-C6 rechts en de neurologische conclusie luidde dat er voor haar klachten geen neurologische verklaring was. Het huisartsendossier maakt melding van psychische stress in die periode (mede)gerelateerd aan het overlijden van haar moeder in 1974. In de periode 1996 - 2002 heeft zij, zonder uitval door ziekte, goed gefunctioneerd. In 1999 gebruikte zij nog regelmatig Frisium. ”
Onder het kopje “beschouwing” vermeldt [Neuroloog 2] :
“Hoewel de ernst van het ongeluk niet goed bekend is, kan op grond van de aard van het ongeval en het inzicht dat ook bij relatief lage aanrijdingssnelheid van bijv. 20 km/uur een whiplash-syndroom/cervicaal wekedelenletsel kan ontstaan (zie de NVvN richtlijn “Diagnostiek en behandeling whiplashklachten) redelijkerwijs worden aangenomen dat bij het ongeval de mogelijkheid voor het ontstaan van een cervicaal wekedelenletsel aanwezig was”
(…)
Uit de verschillende verslagen volgt derhalve dat de nekklachten van mevr. [Geïntimeerde] misschien niet direct na het ongeval op de voorgrond stonden, maar een toename van nekpijnklachten in de volgende dagen valt m.i. wel goed te rijmen met een cervicaal wekedelenletsel”.
(…)
De bevindingen bij het huidig neurologisch onderzoek van locale cervicale pijn met gering asymmetrische, pijnlijke linksrotatie beperking en segmentaal samenhangende gevoeligheid bij de insertie van de nekspieren op het achterhoofd, wijzen op een locale irritatie, maar waarvan niet duidelijk is of deze veroorzaakt is door het ongeval of degeneratief is bepaald.
Op grond van deze gegevens is m.i. niet duidelijk sprake van een consistent (daarmee ook bedoeld: van aard wisselende, maar bij de verschillende onderzoeken steeds aanwezige) beperkte cervicale beweeglijkheid. Het beloop van de pijnklachten in de nek (…) wijzen m.i. op een thans niet meer aanwezige primair traumatische, somatische achtergrond voor haar chronische nek- en schouderpijn. Hoewel een relatie met het onderhavige ongeval niet uitgesloten kan worden, kan de bij het huidige onderzoek gevonden pijnlijke bewegingsbeperking, die past bij een lokale arthrogene irritatie, m.i. niet meer als een waarschijnlijk gevolg van het onderhavige ongeval worden gezien. (Hier wreekt zich echter dat er na het ongeval geen beeldvormende diagnostiek heeft plaatsgevonden) De aannemelijke pijn vanuit het linker AC-gewricht kan m.n. als een aspecifieke bevinding beschouwd worden.
(…)
Het ontstaan van cognitieve klachten en beperkingen ten tijde van een periode van heftige nek- schouder- en hoofdpijn is voorstelbaar als een met pijnbeleving samenhangend verschijnsel, maar het blijven bestaan van cognitieve klachten in een periode dat de pijnklachten aanzienlijk zijn afgenomen, zoal t.t.v. de intakebeoordeling door het CIR, en het eveneens thans op de voorgrond staan daarvan wijst op een althans niet volledig causaal verband.
(…).”
Onder het kopje “diagnose en conclusie” vermeldt [Neuroloog 2] :
“Het betreft chronische somatische en mentale klachten na een achteraanrijding met, naast verspreide kneuzingen ter plaatse van haar veiligheidsgordel, een aannemelijk dan wel mogelijk initieel cervicaal wekedelenletsel en in het kader van pijnklachten aanvankelijk grotendeels te begrijpen cognitieve stoornissen waarbij haar klachten zijn overgegaan in een chronisch pijnsyndroom zonder herkenbaar of aannemelijk posttraumatisch (cervicaal) somatisch substraat, met toegenomen cognitief dysfunctioneren dat bij het huidige aanvullende neuropsychologisch onderzoek in zeer lichte mate wordt geobjectiveerd, waarbij de gevonden lichte cognitieve stoornissen geen aannemelijk gevolg zijn van een hersenbeschadiging, maar mogelijk lijken samen te hangen met haar stemmingsontregeling, zoals die bij de psychologische beoordeling is gevonden. Daarbij wijzen bepaalde aspecten van het cognitieve functioneren ook op een niet-somatische achtergrond hiervan.
De door de mevr. [Geïntimeerde] ervaren beperkingen in haar functioneren kunnen daarmee m.i. niet worden verklaard als een medisch-somatisch gevolg van het onderhavige ongeval”
Op vraag 1d naar de onderlinge samenhang tussen de informatie die [Neuroloog 2] heeft verkregen van [Geïntimeerde] zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en zijn eigen bevindingen heeft [Neuroloog 2] geantwoord:
“(…). De huidige anamnese van haar pijnklachten en mentale klachten stemt grotendeels overeen met anamneses bij eerdere beoordelingen. Wat betreft de beweeglijkheid van de nek lopen de (wisselende) bevindingen bij eerdere lichamelijke onderzoeken en het huidige neurologische onderzoek enigszins uiteen. De verschillende beoordeling van haar mentale functioneren lopen uiteen, met o.a. een aantal bevestigende dan wel herkennende beoordelingen door behandelaars, verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen en een ontkennende danwel niet bevestigende eerdere en huidige neuropsychologische en huidige neurologische beoordeling.
(…)”
Naar aanleiding van de vraag naar differentiaal diagnostische overwegingen (vraag 1f)
heeft [Neuroloog 2] opgemerkt:
“Differentiaal diagnostische overwegingen zijn enerzijds een genuin postwhiplashsyndroom met cognitieve klachten die verklaard kunnen worden vanuit chronische, somatische pijn en anderzijds verdere differentiatie binnen niet-somatisch bepaalde chronische pijn zoals een somatoforme stoornis, hypochondrie of een (gedeeltelijk) nagebootste stoornis, e.e.a. te beoordeling van een psycholoog dan wel psychiater.”
De vraag welke mate van functieverlies (impairment) op zijn vakgebied kan worden vastgesteld (vraag 1g) heeft [Neuroloog 2] als volgt beantwoord:
“Bij ontbreken van een aannemelijk of aangetoond somatisch substraat voor haar chronische pijnklachten en bij ontbreken van een aannemelijk somatisch substraat voor haar cognitieve stoornissen, ontbreekt m.i. een grond voor het aangeven van een percentage blijvende functionele invaliditeit op neurologisch terrein.
Volgens de AMA gids 5e editie ie er m.i. sprake van DRE Cervical Spine category I, overeenkomend met 0% BI. Volgens de AMA 6e editie kan op grond van haar subjectieve pijnscore 2% blijvende invaliditeit worden overwogen. De hoge pijnscore van de PDQ was bij het neurologische onderzoek echter niet goed herkenbaar of invoelbaar.”
Op de vraag of sprake is van een medische eindsituatie of dat er nog verbetering of verslechtering mogelijk is (vraag 1i en 1j)heeft [Neuroloog 2] geantwoord:
“(…)
Op grond van mijn beoordeling dat haar huidige chronische pijnklachten en cognitieve klachten niet somatisch bepaald zijn, de beoordeling bij het NPO/PO dat haar cognitieve klachten wellicht samenhangen met een stemmingsstoornis en de anamnese van mevr. [Geïntimeerde] die wijst op een stresserende invloed van de onderhavige juridische procedure, acht ik wat betreft haar klachten en daarmee samenhangende subjectieve beperkingen echter nog wel enige verandering mogelijk.
(…)
Zowel wat betreft haar pijnklachten als wat betreft haar cognitieve klachten en beperkingen acht ik een verbetering mogelijk.”
Op vraag 2c en 2d, waarin wordt gevraagd naar het ontstaan van klachten en beperkingen zonder ongeval heeft [Neuroloog 2] geantwoord:
“De voorgeschiedenis van langdurige, niet neurologisch-somatisch verklaarde armklachten, suggereert m.i. de mogelijkheid van het ontstaan van chronische klachten op neurologisch terrein zonder het onderhavige ongeval.
(…)
Het bij mijn beantwoording van uw vraag 2c aangegeven risico op het ontstaan van chronische, niet somatisch bepaalde klachten als reactie op andere somatische of mentale, traumatische of stresserende gebeurtenissen kan ik niet verder in tijd of omvang kwantificeren.”