Het gaat in dit geding, verkort weergegeven, om het volgende. [de werknemer] is tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Nacco op 29 mei 2006 een (bedrijfs)ongeval overkomen. [de werknemer] bevond zich in de cabine van een hijsvoertuig toen dit kantelde, waarbij hij vervolgens, met cabine en al, naar beneden viel (vanaf zo’n 5-6 meter). [de werknemer] is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. [de werknemer] heeft als gevolg van deze val diverse klachten ondervonden, die deels wel en deels niet zijn verdwenen. De verzekeraar van Nacco, AIG, heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend en heeft [de werknemer] een bedrag van € 12.500,- aan schadevergoeding betaald. Partijen verschilden/verschillen echter nog van mening over de vraag of de bij [de werknemer] medio 2007 geconstateerde hernia een gevolg is van het ongeval. Op gezamenlijk verzoek hebben partijen orthopedisch chirurg dr. A.C. van Rinsum, verbonden aan het Neuro-Orthopaedisch Centrum te Bilthoven benaderd en hem verzocht om een orthopedische expertise uit te voeren om de centrale vraag te beantwoorden of de rugklachten van [de werknemer] op medische gronden in verband staan met het ongeval. Van Rinsum heeft in zijn eindrapport van 23 september 2011 op de gestelde vragen onder meer als volgt geantwoord: (vraag 1) “Op orthopaedisch gebied kan worden gesteld dat er sprake is van contusies dan wel distorsies van de lumbale en cervicale wervelkolom naar aanleiding van het ongeval van 29.05.2006. Wel kan worden aangegeven dat op het MRI-onderzoek van de lumbale wervelkolom van 17.07.2007 een duidelijke HNP [hernia – toev. hof] op het niveau L5-S1 zichtbaar is (…). Op het niveau L4-5 is er sprake van een bulging disc [uitstulping kern tussenwervelschijf – toev. hof] (vraag 2) “De huidige klachten die betrokkene heeft, kunnen redelijkerwijze als een gevolg van voornoemd ongeval worden beschouwd. Daar hij [ [de werknemer] – toev. hof] voor dit ongeval totaal geen klachten had, zijn de huidige klachten wel als ongevalgevolg te duiden.”(vraag 3) “Op orthopaedisch gebied kan van een eindtoestand ten aanzien van de nek- en rugklachten worden gesproken.”
In een brief van 25 juli 2012 van de medisch adviseur van Nacco en AIG, drs. J.J.J. van der List, aan Van Rinsum wordt gewezen op de richtlijnen van de Nederlandse Orthopeden Vereniging (NOV) ten aanzien van de ontwikkeling van een HNP bij (na) een trauma. “Voor het aannemen van een causale relatie tussen het ongeval en een HNP op welk niveau dan ook, moet zijn voldaan aan alle volgende voorwaarden: (…) 3. het trauma moet aanleiding hebben gegeven tot een mechanisch goed te begrijpen aanzienlijke inwerking van geweld op de wervelkolom, direct of indirect; 4. radiculaire klachten [klachten door irritatie en/of afknelling van de zenuwwortel – toev. hof], al of niet gecombineerd met rugklachten, moeten binnen 24 uur na het ongeval zijn ontstaan en zijn gedocumenteerd (…). Aan Van Rinsum is gevraagd hierop een reactie te geven.
Bij brief van 21 februari 2013 heeft Van Rinsum hierop als volgt geantwoord: “Zoals u aangeeft is het terecht dat volgens de NOV-richtlijnen aan alle criteria moet zijn voldaan (…). Volgens de punten 1, 2, 3 en 5 is de problematiek bij betrokkene geheel helder. Volgens punt 4 is het niet geheel duidelijk dat de radiculaire klachten binnen 24 uur na het ongeval zijn ontstaan. Deze zijn ook niet gedocumenteerd. Hiermee vervalt dan strikt genomen het toekennen van een percentage invaliditeit op grond van een posttraumatische HNP, maar het is wel erg opvallend dat betrokkene dergelijke klachten heeft gekregen! Dientengevolge zou enige coulance hier wel op zijn plaats zijn …!”