GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.205.693
(zaaknummer rechtbank 5457522)
arrest in kort geding van 4 april 2017
[appellant 1]
,
wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2]
,
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
[appellant 3]
,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het hoger beroep,
in eerste aanleg: eisende partijen,
hierna gezamenlijk: [appellanten] ,
advocaat: mr. A. Klaassen,
de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde in het hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde partij,
hierna: Rabobank
advocaat: mr. A.J. Stokkers.
2 Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 december 2016 met grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte (met productie) van [appellanten] ,
- de antwoordakte (met producties) van Rabobank.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] vorderen in hoger beroep, verkort weergegeven dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de vorderingen van [appellanten] alsnog (geheel dan wel gedeeltelijk) zal toewijzen, met veroordeling van Rabobank in de proceskosten in beide instanties.
4 Nieuwe situatie
(…)
Huidige functies – die door de beweging van COF geraakt worden
:
(…)
Assistent Accountmanager PB A/B
(functiegroep 5/6
)
Alle administratieve taken van dc Assistent Accountmanager PB A en B worden belegd binnen COF in functie Financieel Administratief Ondersteuner B (5). Voor de Assistent Accountmanager PB A betreft dit het merendeel van het huidige takenpakket en daarom is het scenario gewijzigd voor deze functie van toepassing en gaat bij geschiktheid over naar COF. Bij de invoering van COF zal deze functie niet meer op de lokale bank aanwezig
zijn. (...). Het aandeel administratieve activiteiten in de functie van Assistent Accountmanager PB B is kleiner dan bij de Assistent Accountmanager PB A. De functie van Assistent Accountmanager PB B (6) is voor het merendeel van zijn tijd belast met commerciële & relatiemanagementtaken en blijft daarom ongewijzigd op de lokale bank. Deze functie zal in de beweging Klantbediening PPB wederom bezien worden.”.
3.4
Vervolgens is in het besluit van Rabobank d.d. 29 augustus 2016 naar aanleiding van
het ontvangen advies van de centrale Ondernemingsraad van Rabobank het volgende te lezen.
“De lokale bank moet er nadrukkelijk op gewezen worden dat het scenario voor de functie Assistent Accountmanager Private Banking A/B op lokaal niveau beoordeeld moet worden op basis van de feitelijke werkzaamheden en voldoende hulpmiddelen hiertoe aangereikt krijgen. Het in de adviesaanvraag genoemde onderscheid tussen de Assistent Accountmanager PB A en PB B wordt door de ORR niet in alle situaties herkend. Naar de mening van de ORR is in de adviesaanvraag onvoldoende onderkend dat lokaal, binnen de hiervoor geldende adviezen, gekozen kon worden voor verschillende inrichtingsvarianten. Het gaat daarbij met name om de lokale keuze om de Adviseur PB B te laten ondersteunen door een Assistent Accountmanager PB A of PB B. (toevoeging hof: dit betreft een citaat uit het advies van de centrale Ondernemingsraad)
Het bedrijf herkent dat lokale banken in het verleden soms verschillend met het bestaande inrichtingsadvies en referentieprofielen zijn omgegaan. In het format van de lokale uitvoeringsaanvraag is opgenomen dat de scenario’s in de centrale adviesaanvraag zich hebben beperkt tot de referentieprofielen. Gegeven de eventuele lokale verschillen is uitdrukkelijk meegegeven dat voor het vaststellen van de lokale Functieovergangsmatrix (FOM) de feitelijke werkzaamheden van de medewerkers leidend zijn en dat dat per lokale functie / medewerker bekeken moet worden. (...)”.
3.5
In de “Brochure plaatsingsproces implementatie COF” wordt het volgende
uitgangspunt geformuleerd:
“De referentieprofielen/Rabogroepfunctiereeks die gelden binnen de Rabobank Groep zijn leidend. Bij afwijkende huidige functiebenamingen of als in de praktijk afwijkend van het referentieprofiel wordt gewerkt, zijn de feitelijke werkzaamheden die de medewerker uitoefent leidend.”.
3.6
Bij e-mailbericht van 16 mei 2016, gericht aan alle op Rabobank [vestiging] werkzame Assistent Accountmanagers (A en B), waaronder [appellanten] , heeft [medewerker] , Manager PB van dat lokale kantoor, onder meer het volgende geschreven:
“Daarnaast is het ook belangrijk om duidelijkheid te hebben over wat er in het hier en nu van jullie wordt verwacht! De PM die jullie hebben is vrijwel identiek aan elkaar! Dat betekent dus ook dat er geen onderscheid op papier is gemaakt in taakstelling tussen een assistent A of B. (…) Ik heb ook met de accountmanagers de afgelopen periode gesprekken gevoerd over verwachtingen en doelen. Inmiddels heeft iedere accountmanager een verscherping van hun individuele PM ontvangen. Ik heb daarbij geprobeerd meer focus aan te brengen passend bij het functieprofiel accountmanager Private Banking B of C. Dit zal op termijn invloed hebben op de taken die je uitvoert als assistent. Een onderscheid tussen assistent A of B wordt daarmee ook duidelijker” (…).
3.7
Rabobank [vestiging] heeft op 31 augustus 2016 een adviesaanvraag aan de lokale Ondernemingsraad gericht, waarin onder meer het volgende staat:
“(...)
Assistent Accountmanager PB A/B (functiegroep 5/6)
Op basis van het referentieprofiel zijn de verschillen tussen deze twee functies niet groot, het betreft immers ladderfuncties. De Assistent AM PB B kent een hogere mate van zelfstandigheid en er is sprake van een hogere mate van complexiteit in de functie. Hij/zij is gekoppeld aan de Accountmanager PB C die een duidelijk ander klantenprofiel heeft waarbij sprake is van meer complexiteit in de klantenportefeuille. Hierdoor vindt er meer maatwerkdienstverlening plaats en wordt minder ‘routine’-matig/administratief gewerkt. Om deze reden en gezien het profiel van de klantportefeuille zijn klantgerichte commerciële activiteiten een belangrijker onderdeel bij de Assistent Accountmanager PB B, dan bij de Assistent Accountmanager PB A.
Alle administratieve taken van de Assistent Accountmanager PB A en B worden belegd binnen COF in functie financieel Administratief Ondersteuner B (5). Voor de Assistent Accountmanager A betreft dit het merendeel van de functie en daarom is het scenario
gewijzigd
voor deze functie van toepassing en gaat over bij geschiktheid naar COF. Bij de invoering van COF zal deze functie niet meer op de lokale bank aanwezig zijn. (...). Het aandeel administratieve activiteiten in de functie van Assistent Accountmanager B is in deze functie kleiner dan bij de Assistent Accountmanager PB A. De functie van Assistent Accountmanager B (6) blijft ongewijzigd op de lokale bank. Deze functie zal in de beweging Klantbediening PPB wederom bezien worden.”.
3.8
Op 13 september 2016 heeft de lokale Ondernemingsraad van Rabobank Vallei en
Rijn onder meer het volgende geschreven:
“(...) Na uitvoerige discussie met directie en management over de feitelijke werkzaamheden van de medewerkers van de betreffende afdelingen heeft de OR besloten akkoord te geven voor de adviesaanvraag. De OR heeft voldoende kennis genomen van de feitelijke verschillen van de werkzaamheden en is tevens van mening dat baanzekerheid een belangrijk argument is om akkoord te geven.”
3.9
Op 26 september 2016 hebben [appellanten] een brief ontvangen waarin onder
meer het volgende staat:
“Op 26 september jl. heeft met jou een gesprek plaatsgevonden. (...)
De aanleiding voor dit gesprek was de organisatieverandering als gevolg van het collectiveren van de mid- en backoffice processen PA en PB, het organiseren van deze processen op kringniveau voor de Rabobank in Nederland en de personele gevolgen daarvan. (...)
Het gevolg van de organisatieverandering is dat de functie van Assistent Accountmanager PB A met ingang van 1 november 2016 wijzigt. (...) Jij bent geschikt bevonden voor de gewijzigde functie en na afspiegeling geplaatst. Daarom word je op 1 november 2016 benoemd in de functie van Financieel Administratief Ondersteuner B. (...)
De standplaats van de gewijzigde functie is Houten.”.
3.10
De advocaat van [appellanten] heeft bij brief van 29 september 2016 bezwaar
gemaakt tegen de plaatsing van hen in de functie van Financieel Administratief Ondersteuner B bij COF en aanspraak gemaakt op benoeming per 1 november 2016 in de functie van Assistent Accountmanager Private Banking B bij de lokale bank.
3.11
Rabobank heeft hieraan geen gehoor gegeven.
3.12
Bij e-mailbericht van 27 oktober 2016 hebben [appellanten] kenbaar gemaakt
hun werkzaamheden bij COF in Houten niet op 1 november 2016 te zullen aanvangen.
3.13
Op 31 oktober 2016 heeft de advocaat van Rabobank geschreven dat [appellanten] in Houten verwacht worden en dat als zij hun werk niet hervatten geen salaris betaald zal worden over de periode dat zij hun werk niet verrichten.
3.14
Op 1 november 2016 zijn [appellanten] niet in Houten verschenen om hun
werkzaamheden bij COF aan te vangen.
5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellanten] werken als Assistent Accountmanager Private Banking bij Rabobank [vestiging] . Aan hen is meegedeeld en bij brief van 26 september 2016 (3.9) bevestigd dat hun functie van Assistent Accountmanager PB A per 1 november 2016 wijzigt en dat zij per die datum benoemd worden in de functie van Financieel Administratief Ondersteuner B bij COF te Houten. [appellanten] zijn het hiermee niet eens en stellen dat zij feitelijk de functie van Assistent Accountmanager PB B bekleden, welke functie ongewijzigd is gebleven op het lokale kantoor [vestiging] , dat Rabobank de procedurele aspecten rond de reorganisatie met voeten heeft getreden en dat de functie van Financieel Administratief Ondersteuner B niet passend is.
5.2
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
5.3
Rabobank betwist het spoedeisend belang, zeker dat bij een spoedappel, van [appellanten] Zij stelt dat [appellanten] na het kort geding-vonnis per 1 december 2016 onder protest hun werkzaamheden bij COF zijn gaan verrichten en dat zij vanaf die datum weer salaris ontvangen. Rabobank is beperkt in de mogelijkheid van het voeren van verweer omdat zij op een termijn van 2 weken de memorie van antwoord diende te nemen. Omdat [appellanten] dat niet bij dagvaarding hebben gemeld is volgens Rabobank bovendien sprake van schending van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.4
Ten tijde van de zitting in eerste aanleg waren [appellanten] niet in hun nieuwe functie in Houten aan het werk (3.14). Het hof gaat uit van de juistheid van voormelde stelling dat [appellanten] per 1 december 2016, na het kort geding-vonnis, alsnog met hun werkzaamheden zijn aangevangen, nu [appellanten] dat niet hebben weersproken in de akte die zij na de memorie van antwoord hebben genomen. Het hof is met Rabobank van oordeel dat [appellanten] dit zelf hadden dienen te melden in dit hoger beroep, alleen al omdat zij in deze procedure ook loon vorderen over de periode vanaf 1 november 2016. Het hof is echter van oordeel dat [appellanten] ondanks deze nieuwe ontwikkeling een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, omdat hun belang zich niet beperkt tot de salarisbetaling, maar tevens ziet op de inhoud van hun werk en de vraag of zij in het kader van de reorganisatie, die nog voortduurt en waarin zich mogelijk nieuwe relevante ontwikkelingen kunnen voordoen, op juiste wijze zijn behandeld. Dat Rabobank door de korte termijn is benadeeld in haar mogelijkheid om verweer te voeren heeft zij niet geconcretiseerd, zodat het hof aan deze stelling voorbij gaat.
5.5
In grief I richten [appellanten] zich tegen de overweging van de kantonrechter dat een deel van de gevraagde voorzieningen declaratoir van karakter is. Bij beoordeling van deze grief hebben [appellanten] geen belang, nu de kantonrechter dit oordeel heeft beperkt tot een (niet gespecificeerd) deel van de vorderingen en in het vonnis vervolgens alle vorderingen volledig inhoudelijk heeft beoordeeld.
5.6
In de grieven II tot en met IV beklagen [appellanten] zich over deze inhoudelijke beoordeling. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Rabobank [vestiging] conform het referentieprofiel invulling heeft gegeven aan de functies van Assistent Accountmanager PB A en B en dat met onvoldoende zekerheid beoordeeld kan worden dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [appellanten] binnen Rabobank [vestiging] feitelijk de functie van Assistent Accountmanager PB B hebben vervuld. De grieven beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
5.7
Het hof overweegt allereerst dat het onderhavige geschil zich afspeelt in het kader van een omvangrijke herstructureringsoperatie, die het gevolg is van een nieuw Strategisch Kader dat de koers aangeeft voor Rabobank richting 2020 (zie 3.3) en dat Rabobank als werkgever ten aanzien van de daarbij te maken keuzes betreffende de organisatie en de inrichting van de werkzaamheden in haar onderneming de nodige beleidsvrijheid toekomt (HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1032).
5.8
Uitgangspunt bij de beoordeling is het binnen de bank geldende Referentieprofiel, waaruit blijkt van een onderscheid tussen de functies van Assistent Accountmanager PB A en Assistent Accountmanager PB B (zie 3.2). In het kader van de reorganisatie is de keuze gemaakt dat het merendeel van het takenpakket behorend bij de functie Assistent Accountmanagers PB A overgaat naar COF (deze functie is aangemerkt als “gewijzigd” als bedoeld in het Sociaal Plan) en dat taken van functie van Assistent Accountmanager PB B gehandhaafd blijft bij de lokale banken (deze functie is aangemerkt als “ongewijzigd”). In het adviestraject met de (centrale) Ondernemingsraad is aan de orde geweest dat het onderscheid tussen beide functies in de praktijk niet altijd werd herkend en dat aan het Referentieprofiel op lokale kantoren verschillend invulling is gegeven. Daarop is het besluit gevolgd dat in geval sprake is van afwijking van het Referentieprofiel de feitelijke werkzaamheden leidend zijn bij de uitvoering van de reorganisatie op lokaal niveau (zie 3.4 alsmede de brochure genoemd onder 3.5).
5.9
De formele functie van [appellanten] was die van Assistent Accountmanager PB A. In hoger beroep lijken zij dat in twijfel te trekken, waar zij betogen dat in de arbeidsovereenkomsten, op de salarisspecificaties en op de website deze functie niet terugkomt, maar dat daarop de functiebenaming Assistent Accountmanager PB (zonder toevoeging A of B) is vermeld. Vaststaat echter dat zij betaald werden conform de bij de functie van Assistent Accountmanager PB A behorende salarisschaal 5 en dat zij zich nimmer op het standpunt hebben gesteld dat zij eigenlijk in salarisschaal 6 (behorende bij de functie van Assistent Accountmanager PB B) thuishoorden. Ook uit de door Rabobank overgelegde en door [appellanten] ondertekende “Verklaring inzake bevoegdheden” blijkt duidelijk dat hun formele functie Assistent accountmanager PB A was. Nu deze functie in de reorganisatie als “gewijzigd” is aangemerkt, is het uitgangspunt dat de daaraan verbonden consequenties gelden voor [appellanten]
5.10
[appellanten] stellen echter dat in de praktijk bij Rabobank [vestiging] van het Referentieprofiel werd afgeweken en dat zij, ondanks hun benoeming in de functie Assistent Accountmanager PB A, feitelijk werkten als Assistent Accountmanager PB B, althans dat er in de praktijk geen onderscheid was tussen deze beide functies. Ter ondersteuning van die stelling beroepen zij zich op een groot aantal feiten en omstandigheden. Rabobank betwist een en ander gemotiveerd.
5.11
Uit de overgelegde stukken over de reorganisatie blijkt naar het oordeel van het hof wel dat het onderscheid in de praktijk tussen de functies Assistent Accountmanager PB A en B niet altijd duidelijk was. Niet voor niets immers heeft de centrale Ondernemingsraad daarvoor aandacht gevraagd en is dat ook in het besluit dat aan deze reorganisatie ten grondslag ligt (3.4) onderkend. De grenzen tussen beide functies zullen dus niet altijd scherp te trekken zijn. Die omstandigheid speelt ook bij de beoordeling van de feitelijke invulling door [appellanten] in deze zaak een rol. Het hof neemt tot uitgangspunt dat de twee functies in het Referentieprofiel zijn omschreven en gaat ook uit van de in dat profiel beschreven verschillen tussen de functies. Het is aan [appellanten] als eisende partijen om hun onder 5.10 weergegeven stelling, dat in de praktijk deze verschillen niet bestonden, zodanig te onderbouwen dat voorshands voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter deze zal honoreren. Daarbij is van belang dat gezien de aard van de procedure in een kort geding in het algemeen geen plaats is voor bewijslevering.
5.12
[appellanten] stellen allereerst dat zij ook werkzaam waren voor Accountmanagers PB C en dat de vraag welke Assistent voor welke Accountmanager (of dat nu een Accountmanager PB B of C was) een kwestie van interne taakverdeling over alle zes bij Rabobank werkzame Assistenten was, en dat daarbij niet werd gekeken naar het niveau of de functie. Het hof overweegt dat deze stelling [appellanten] pas kan baten, indien zou blijken dat zij feitelijk voor tenminste 75% van de arbeidsduur werkzaam waren voor Accountmanagers PB C, omdat volgens het Referentieprofiel (pas) dan sprake is van het vervullen van de functie van Assistent Accountmanager PB B. Dat stellen [appellanten] echter niet. Dat betekent dat de discussie of het werken voor Accountmanager(s) PB C tijdelijk was, in zoverre niet van belang is. Bovendien blijkt uit de door Rabobank overgelegde stukken dat in elk geval voor [appellant 2] geldt, dat zij in 2016 een toeslag naar salarisschaal 6 (behorende bij de functie Assistent Accountmanager PB B) heeft aangevraagd vanwege het feit dat zij een hogere functie waarnam, waarbij zij werkte voor en Accountmanager PB C. Daaruit blijkt dat er in de praktijk wel degelijk onderscheid was, ook in de visie van [appellant 2] zelf, tussen de beide functies: als ondersteuning van een Accountmanager PB C bij haar eigen functie zou horen, had zij een dergelijke toelage immers niet aangevraagd.
5.13
[appellanten] beroepen zich voorts de onder 3.6 vermelde e-mail [betrokkene] . In die mail aan alle Assistenten Accountmanager PB schrijft [betrokkene] dat er geen onderscheid op papier is gemaakt in de taakstelling tussen een assistent A of B. Met Rabobank is het hof echter van oordeel dat deze zinsnede in de context van de gehele mail gelezen dient te worden: de mail gaat over de Performance Management (PM) en vermeldt dat er in dat kader geen onderscheid tussen de functies was, dat in de PM van de Accountmanagers PB B en C meer focus was aangebracht en dat daarmee ook het onderscheid tussen de functies van de Assistenten Accountmanager PB A en B duidelijker zou worden. Uit de mail valt dan ook slechts af te leiden dat er op dat moment geen (formeel) onderscheid was in de Performance Management tussen de functies Assistent Accountmanager PB A en B, maar niet dat dat onderscheid er niet was in de feitelijke uitvoering van de functies.
5.14
[appellanten] brengen bovendien een groot aantal producties in het geding betreffende door hen gevolgde of aan hen aangeboden (commerciële) opleidingen, verrichte commerciële activiteiten en beoordelingsverslagen. Uit deze stukken blijkt dat [appellanten] een rol hadden in commerciële activiteiten en dat zij kennis en expertise daarover hebben opgebouwd. Uit het Referentieprofiel Assistent Accountmanager PB (genoemd in 3.2) blijkt echter dat het realiseren van “commerciële doelstellingen en toegevoegde waarde voor de klant” de doelstelling van beide functies is, dus ook die van Assistent Accountmanager PB A, en dat er veel identieke taken zijn. Het verrichten van commerciële activiteiten en het onderhouden van klantcontact behoren dus ook tot de functie van Assistent Accountmanager PB A en het feit dat [appellanten] dergelijke activiteiten verrichtten, duidt er op zichzelf niet op dat zij feitelijk in de functie van Assistent Accountmanager PB B werkten, zoals zij betogen. Het gaat er blijkens het Referentieprofiel vooral om op welke wijze die activiteiten worden uitgevoerd, waarbij voor de taken van de Assistent Accountmanager PB B geldt dat deze met een grotere zelfstandigheid worden gedaan in vergelijking met die van Assistent Accountmanager PB A. Voor zover de stelling van [appellanten] behelst dat er bij de uitvoering van de werkzaamheden in de praktijk (ook in dit opzicht) geen onderscheid was tussen de beide functies, geldt dat dit door Rabobank gemotiveerd is weersproken.
5.15
Rabobank stelt, onder verwijzing naar het Referentieprofiel, dat de verschillen tussen de functies Assistent Accountmanager PB A en B zijn dat er verschil is in aard, omvang en complexiteit van de door de Accountmanager PB B of C beheerde portefeuilles die respectievelijk de Assistenten Accountmanager PB A en B ondersteunen en dat de Assistenten Accountmanager PB A daardoor per saldo meer tijd besteedt aan administratieve taken dan de Assistent Accountmanager PB B. Rabobank stelt voorts dat dat onderscheid niet alleen op papier bestond, maar ook in de feitelijke uitvoering door [appellanten] in dit geval. Zij werkt deze stelling nader uit in een als (bijlage bij) productie 7 bij conclusie van antwoord overgelegde tabel en onderbouwt deze met verklaringen, waaronder die van de Manager PB [betrokkene] , overgelegd als productie 3 bij memorie van antwoord. Naar het oordeel van het hof heeft Rabobank daarmee de stelling van [appellanten] dat er in de praktijk geen verschillen waren tussen de beide functies, respectievelijk dat zij feitelijk de functie van Assistent Accountmanager PB B uitoefenden, tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor over de onderbouwing van die stelling is overwogen, voldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar leggen [appellanten] behoudens de hiervoor besproken stukken ook een aantal verklaringen over, waaronder door henzelf onder ede bij de notaris afgelegde verklaringen, maar laatstbedoelde verklaringen hebben geen zelfstandige bewijskracht gelet op het bepaalde in artikel 179 Rv en voor de andere verklaringen geldt dat daar verklaringen van Rabobank tegenover staan. Voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats.
5.16
Het voorgaande betekent dat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [appellanten] binnen Rabobank [vestiging] feitelijk de functie van Assistent Accountmanager PB B hebben uitgeoefend. De grieven II tot en met IV falen.
5.17
In grief V richten [appellanten] zich tegen de afwijzing van de loonvordering. Voor zover [appellanten] hun loonvordering baseren op de stelling dat zij aanspraak hebben op plaatsing in de functie van Assistent Accountmanager PB B, stuit deze vordering af op hetgeen hiervoor in de beoordeling van de grieven II tot en met IV is overwogen. In dit verband voeren [appellanten] onder verwijzing naar hetgeen zij in eerste aanleg hebben gesteld voorts aan dat Rabobank de plaatsingsprocedure niet correct heeft gevolgd en dat de nieuwe functie van Financieel Administratief Ondersteuner B niet passend is.
5.18
Het hof overweegt dat de voorzieningen die [appellanten] in dit kort geding vorderen niet goed aansluiten op hun constatering dat de plaatsingsprocedure niet correct is gevolgd. Met [appellanten] is het hof van oordeel dat door Rabobank niet goed inzichtelijk is gemaakt op welke wijze zij tot het oordeel is gekomen dat de huidige functie van [appellanten] ook overeenkomt met hun werkzaamheden. In de onder 3.5 genoemde brochure over de implementatie COF wordt voorgeschreven dat indien de dagelijkse werkzaamheden niet overeenkomen met de taken uit het Referentieprofiel, “in overleg met de direct leidinggevende en HR Advies” wordt vastgesteld vanuit welke functie de overgang wordt beoordeeld. [appellanten] stellen dat HR Advies niet betrokken is geweest en dat er niet met hen is overlegd over de feitelijke invulling van hun werk. Dit is door Rabobank niet weersproken. Naar het oordeel van het hof had het voor de hand gelegen, gezien de verwevenheid van beide functies zoals hiervoor onder 5.11 besproken, dat Rabobank dat overleg wel had gezocht. Mede gezien de beleidsvrijheid van Rabobank ten aanzien van de inrichting en organisatie van de werkzaamheden (5.7) en het feit dat de lokale Ondernemingsraad ook specifiek op dit punt is geïnformeerd en positief heeft geadviseerd (3.8), kan echter het achterwege blijven van dat overleg niet tot de slotsom leiden dat Rabobank niet mocht oordelen dat in dit geval van afwijking van het Referentieprofiel geen sprake was. Pas in geval van afwijking van het Referentieprofiel komt het in de brochure voorgeschreven overleg met leidinggevende en HR Advies aan de orde. Dit betekent dat voorshands niet aannemelijk is dat Rabobank de plaatsingsprocedure niet correct heeft gevolgd. Wat betreft de passendheid van de nieuwe functie geldt dat op grond van het Sociaal Plan in het kader van het scenario functie “gewijzigd” slechts aan de orde is of een werknemer geschikt is voor de gewijzigde functie. Er is geen sprake van een nieuwe functie en de beoordeling naar de passendheid daarvan ligt dus in het kader van de plaatstingsprocedure van [appellanten] niet voor.
5.19
Dit betekent dat ook grief V faalt.