GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 16/00970 tot en met 16/00973 en 16/00975
uitspraakdatum: 25 april 2017
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2016, nummers AWB 15/7698 en AWB 15/7701 tot en met 15/7704, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.3.
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.4.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.5.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.6.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen over de jaren 2008, 2009 en 2010 verminderd en de navorderingsaanslag over het jaar 2011 en de aanslag over het jaar 2012 gehandhaafd.
1.7.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep inzake de navorderingsaanslag over het jaar 2009 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur betreffende deze navorderingsaanslag vernietigd en die navorderingsaanslag verder verminderd. De Rechtbank heeft de overige beroepen ongegrond verklaard.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van [A] B.V. Zijn zoon [B] is directeur-grootaandeelhouder van [C] B.V. Voornoemde vennootschappen hebben elk een belang van 50% in [D] B.V. Laatstgenoemde vennootschap heeft een belang van 100% in [E] B.V.
2.2.
[E] B.V. heeft aan belanghebbende in het kader van diens dienstbetrekking bij [A] B.V. in de onderhavige jaren een personenauto ter beschikking gesteld. Ter zake van deze terbeschikkingstelling heeft [A] B.V. op het loon van belanghebbende geen loonheffingen wegens privégebruik ingehouden.
2.3.
Naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige (navorderings)aanslagen opgelegd, waarbij hij de belastbare inkomens uit werk en woning heeft verhoogd met een bijtelling wegens privégebruik van de ter beschikking gestelde auto.
3 Geschil
3.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht een voordeel wegens privégebruik van de ter beschikking gestelde auto in aanmerking heeft genomen. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de hem ter beschikking gestelde auto in de onderhavige jaren voor meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden heeft gebruikt.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.3.
De hoogte van de correcties is, indien het gelijk aan de Inspecteur is, niet in geschil.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.
Indien door de werkgever aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt op grond van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van deze auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
4.2.
Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Het enkel aannemelijk maken is niet voldoende. Het feit moet volledig bewezen worden, dat wil zeggen overtuigend worden aangetoond (HR 27 januari 1971, nr. 16.456, BNB 1971/55).
4.3.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren geen rittenregistratie bijgehouden. Dat neemt niet weg dat hij ook op andere wijze overtuigend kan aantonen dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt (vgl. HR 13 september 1989, nr. 26.254, BNB 1989/318 en HR 22 oktober 2010, nr. 10/00484, ECLI:NL:HR:2010:BO1395).
4.4.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur een zogenoemde ‘Verklaring geen privé-gebruik’ heeft afgegeven. Hij heeft deze verklaring evenwel niet kunnen overleggen. De Inspecteur heeft afgifte van een dergelijke verklaring weersproken. Deze stelling kan belanghebbende niet baten omdat dit hem niet ontslaat van de bewijslast om overtuigend aan te tonen dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
4.5.
Belanghebbende voert aan dat hij als gevolg van een herseninfarct in april 2007 lichamelijke klachten heeft, waaronder duizeligheid. Hij wil geen risico nemen en bestuurt sindsdien geen auto meer. Belanghebbende heeft verklaard dat hij een (geldig) rijbewijs bezit, zonder beperkende aantekeningen. Het had naar het oordeel van het Hof, gezien de door belanghebbende geschetste (medische) situatie, voor de hand gelegen dat het CBR, op aanvraag van belanghebbende of zijn (huis)arts, onderzoek zou hebben verricht naar de geschiktheid die vereist is voor het besturen van een motorrijtuig, hetgeen niet is geschied. Ook sluit de ziekte van belanghebbende niet uit dat anderen de ter beschikking gestelde auto hebben gebruikt voor privédoeleinden. Het gaat immers niet om het privégebruik van belanghebbende zelf, maar om het gebruik van de ter beschikking gestelde auto voor privédoeleinden, ongeacht de persoon van de bestuurder (zie HR 3 juni 2016, nummer 15/03416, ECLI:NL:HR:2016:1030, in cassatie op de door belanghebbende in zijn pleitnota aangehaalde uitspraak van Hof Den Haag van 17 juni 2015, nummers 14/01599 t/m 14/01602, ECLI:GHDHA:2015:2012).
4.6.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende erkend dat in de onderhavige jaren wel in de ter beschikking gestelde auto is gereden, doch enkel voor de periodieke APK-keuring en een heel enkele keer voor een zakelijke afspraak, waarbij de auto werd bestuurd door belanghebbendes echtgenote. Het is in het licht daarvan opmerkelijk dat belanghebbende, hoewel hij heeft verklaard sinds april 2007 geen auto meer te besturen, in november 2008 een nieuwe, aanmerkelijk duurdere auto tot zijn beschikking heeft gekregen. De verklaring van belanghebbende dat hij het lopende leasecontract niet kon beëindigen, maar dat de looptijd van het contract door de auto in te ruilen kon worden verkort en dat zodoende een lager tarief kon worden verkregen, acht het Hof, mede gezien de omstandigheid dat in ieder geval de nieuwe auto op naam stond van [E] B.V. en dus niet op naam van een leasemaatschappij, niet aannemelijk.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden is gebruikt. Belanghebbende heeft geen enkel inzicht verschaft in de kilometerstanden van de auto, zelfs de werkelijke kilometerstanden bij het begin en het einde van de terbeschikkingstellingsperiode zijn niet bekend. Ook heeft belanghebbende geen facturen (met vermelding van de kilometerstand) overgelegd van de periodieke APK-keuring waarmee hij zijn standpunt had kunnen onderbouwen. De enkele stelling dat hij in de onderhavige jaren de beschikking had over twee privéauto’s en alle privéritten daarmee maakte, is onvoldoende bewijs dat de ter beschikking gestelde auto voor niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden is gebruikt.
4.8.
Nu overtuigend bewijs met betrekking tot het werkelijke privégebruik ontbreekt, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof terecht een voordeel wegens privégebruik in aanmerking genomen.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
6 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 25 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudig
belastingkamer,
(E.D. Postema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 25 april 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.