1 [appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellanten] ,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellanten] ,
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellanten] ,
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
2 Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met een productie van [appellanten] , binnengekomen bij de griffie van het hof op 13 december 2016 en de nadien aan het hof gezonden stukken van de eerste aanleg;
- het verweerschrift met producties van de Stichting en [geïntimeerde 1] ;
- de op 10 februari 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- een brief van mr. P. van den Berg van 13 februari 2017 met daarbij gevoegd de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en Jeugdgezondheidszorg 2014-2016 (hierna: de CAO VVT 2014-2016), de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2016-2018 (hierna: de CAO VVT 2016-2018) en de collectieve arbeidsovereenkomst Transitievergoeding VVT Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (hierna: de CAO transitievergoeding VVT).
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking nader bepaald op heden.
2.3
[appellanten] verzoeken het hof de bestreden beschikking van 14 september 2016 te vernietigen en bij (het hof leest) beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van [appellanten] toe te wijzen, met veroordeling van de Stichting en [geïntimeerde 1] in de kosten van beide instanties.
3 De vaststaande feiten
3.1
[appellanten] , geboren op 13 mei 1964, is op 25 juni 1990 bij (de rechtsvoorgangster van) [geïntimeerde 1] in dienst getreden. In de tussen de rechtsvoorgangster van [geïntimeerde 1] en [appellanten] gesloten arbeidsovereenkomst is in artikel 4 bepaald dat op deze overeenkomst van toepassing is de collectieve arbeidsovereenkomst voor de gezinsverzorging en het algemeen maatschappelijk werk, zoals deze thans is vastgesteld, respectievelijk gedurende deze arbeidsovereenkomst zal worden gewijzigd, welke CAO geacht wordt met deze overeenkomst een geheel uit te maken. [appellanten] was laatstelijk op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [geïntimeerde 1] werkzaam. [appellanten] is lid van (thans) FNV Zorg en Welzijn.
3.2
[appellanten] , geboren op 10 oktober 1956, is op 11 september 1995 bij (de rechtsvoorgangster van) [geïntimeerde 1] in dienst getreden. In de tussen de rechtsvoorgangster van [geïntimeerde 1] en [appellanten] gesloten arbeidsovereenkomst is in artikel 4 bepaald dat op deze overeenkomst van toepassing is de collectieve arbeidsovereenkomst Thuiszorg, zoals deze thans is vastgesteld, respectievelijk gedurende deze arbeidsovereenkomst zal worden gewijzigd, welke CAO geacht wordt met deze overeenkomst een geheel uit te maken. [appellanten] was laatstelijk op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [geïntimeerde 1] werkzaam. [appellanten] is lid van (thans) FNV Zorg en Welzijn.
3.3
[appellanten] , geboren op 14 juni 1963, is op 29 mei 1989 bij (de rechtsvoorgangster van) [geïntimeerde 1] in dienst getreden. In de tussen de rechtsvoorgangster van [geïntimeerde 1] en [appellanten] gesloten arbeidsovereenkomst is in artikel 4 bepaald dat op deze overeenkomst van toepassing is de collectieve arbeidsovereenkomst voor de gezinsverzorging en het algemeen maatschappelijk werk, zoals deze thans is vastgesteld, respectievelijk gedurende deze arbeidsovereenkomst zal worden gewijzigd, welke CAO geacht wordt met deze overeenkomst een geheel uit te maken. [appellanten] was laatstelijk op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [geïntimeerde 1] werkzaam. [appellanten] is lid van (thans) FNV Zorg en Welzijn.
3.4
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft op
11 februari 2016 van [geïntimeerde 1] een aanvraag voor een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen ontvangen voor onder andere [appellanten] [geïntimeerde 1] heeft bij brieven van 11 maart 2016 de dienstbetrekking met [appellanten] opgezegd met ingang van 1 juni 2016, nadat zij daarvoor op 8 maart 2016 toestemming had verkregen van het UWV. De behandeling van de ontslagaanvragen bij het UWV heeft 27 dagen geduurd.
3.5
[geïntimeerde 1] was als lid van ActiZ, één van de werkgeversorganisaties die de CAO VVT 2014-2016 is aangegaan, gebonden aan deze cao.
In artikel 14.4 van deze CAO met de titel “Duur, wijziging en opzegging van de cao” is het volgende bepaald:
“1. Deze cao heeft een looptijd van 1 september 2014 tot 1 april 2016.
2. De CAO-VVT eindigt van rechtswege zonder opzegging, aan het einde van de overeengekomen looptijd.”
3.6
In artikel 9.7 van de CAO VVT 2014-2016 is onder andere het volgende vermeld:
“Wachtgeld
1. Je krijgt vanaf de dag dat je arbeidsovereenkomst is geëindigd wachtgeld toegekend als je voldoet
aan de voorwaarden genoemd onder a t/m c:
a. Je arbeidsovereenkomst niet op je eigen verzoek eindigt, maar vanwege:
- opzegging door je werkgever na toestemming van het UWV op basis van het
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen òf
- ontslag na toestemming van de kantonrechter òf
- een uitspraak van het Scheidsgerecht òf
- een uitspraak van de gewone rechter.
b. En deze beëindiging plaatsvindt vanwege:
- gehele of gedeeltelijke opheffing van je functie óf
- een reorganisatie waardoor je werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn
geworden óf
- een fusie, liquidatie of gehele of gedeeltelijke sluiting van de instelling óf
- onbekwaamheid die niet aan jou is toe te rekenen en je 50 jaar of ouder bent en minimaal
15 jaar bij je werkgever of zijn rechtsvoorganger(s) in dienst bent.
c. En je door de beëindiging van je arbeidsovereenkomst een WW-uitkering is toegekend en je
alles doet wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van uitkeringen zoals in lid 3 sub a.
weergegeven.”
3.7
Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 februari 2015 (Staatscourant 2 maart 2015 nr. 4815) is onder andere het onder 3.6 omschreven artikel 9.7 van de CAO VVT 2014-2016 algemeen verbindend verklaard met ingang van 3 maart 2015 tot en met 31 maart 2016.
3.8
[geïntimeerde 1] was als lid van Branchebelang Thuiszorg Nederland (hierna: BTN), één van de werkgeversorganisaties die de CAO VVT 2016-2018 is aangegaan, gebonden aan deze cao.
3.9
Tussen artikel 9.6 en artikel 9.7 van de CAO VVT 2016-2018 staat het volgende:
“De artikelen 9.7 tot en met 9.16 vervallen per 1 juli 2016. Per 1 juli 2016 geldt de transitievergoedingsregeling VVT die in een aparte CAO transitievergoeding VVT is opgenomen met een looptijd van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016. Aansluitend aan het aflopen van de CAO Transitievergoeding VVT wordt de tekst van die cao geïncorporeerd in de CAO-VVT als artikel 9.7, dat in werking treedt per 1 januari 2017.”
3.10
[geïntimeerde 1] was als lid van BTN, één van de werkgeversorganisaties die de CAO transitievergoeding VVT is aangegaan, gebonden aan deze cao. Deze cao is op
14 oktober 2016 tot stand gekomen.
3.11
Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 augustus 2016 (Staatscourant 24 augustus 2016 nr. 39737) is onder andere de hierna te vermelden bepaling van de CAO transitievergoeding VVT algemeen verbindend verklaard met ingang van 25 augustus 2016 tot en met 31 december 2016:
“Artikel 2 Transitievergoeding
Treedt in werking per 1 juli 2016 in geval je dienstverband bij de je werkgever eindigt vanaf 1 juli 2016.
(…)
2. Als je voldoet aan de voorwaarden genoemd in lid 3, ontvang je bij beëindiging van je dienstverband een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 t/m 7:673 d BW met inachtneming van de overige leden van dit artikel. (…)
3. Je arbeidsovereenkomst eindigt niet op je eigen verzoek, maar vanwege:
• opzegging door je werkgever na toestemming van het UWV òf (….)
5 De beoordeling in hoger beroep
5.1
[appellanten] hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof hun hoger beroep tegen de Stichting ingetrokken, zodat zij in zoverre niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun hoger beroep tegen de bestreden beschikking.
5.2
[geïntimeerde 1] heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.8 van de bestreden beschikking dat [geïntimeerde 1] de arbeidsovereenkomst met [appellanten] onregelmatig heeft opgezegd met ingang van
1 juni 2016 en tegen de toewijzing door de kantonrechter aan [appellanten] c.s van de door hen verzochte vergoeding op grond van (bedoeld is) artikel 7:672 lid 10 BW.
5.3
In deze zaak gaat het om de vraag of, zoals [appellanten] hebben gesteld en [geïntimeerde 1] gemotiveerd heeft betwist, [geïntimeerde 1] aan [appellanten] een transitievergoeding verschuldigd is.
5.4
Grief 1 van [appellanten] is gericht tegen rechtsoverweging 4.8 van de bestreden beschikking, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde 1] door de opzegging van de arbeidsovereenkomsten tegen 1 juni 2016 “schadeplichtig” is geworden en daarom de gefixeerde schadevergoeding aan hen dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de toe te kennen bedragen. [appellanten] hebben niet toegelicht wat zij met deze grief beogen, althans welk belang zij bij deze grief hebben, aangezien de kantonrechter in rechtsoverweging 4.8 en in het dictum van de bestreden beschikking heeft toegewezen hetgeen [appellanten] hebben verzocht voor zover het de onregelmatige opzegging betreft. Zij hebben voorts geen verzoek tot aanpassing van het dictum van de bestreden beschikking geformuleerd. In zoverre faalt deze grief.Overigens hebben [appellanten] geen verzoek op grond van artikel 7:682 BW ingediend (herstel van de arbeidsovereenkomst omdat de opzegging na verkregen toestemming van UWV in strijd is met artikel 7:669 lid 3 sub a of b BW), zodat uitgangspunt is dat de arbeidsovereenkomsten zijn geëindigd met ingang van
1 juni 2016.
5.5
In artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder a sub 1 BW is bepaald dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Artikel 7:673 BW is per 1 juli 2015 in werking getreden en heeft directe werking. Op grond van artikel XXII lid 7 van het Overgangsrecht Wet werk en zekerheid (hierna: Wwz) kan, in afwijking van de artikelen 673 en 673a van Boek 7 BW, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of voorziening op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en de werknemer of verenigingen van de werknemers vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen V en W, van deze wet gemaakte afspraken. Het Besluit van 23 april 2015, houdende voorwaarden waaronder de transitievergoeding niet verschuldigd is (hierna: het Besluit overgangsrecht transitievergoeding), Stb. 2015, 172, dat in werking is getreden met ingang van 1 juli 2015, is de uitwerking van het bepaalde in artikel XXII lid 7 van het Overgangsrecht Wwz.
5.6
Artikel 2 lid 1 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding bepaalt dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers gemaakte afspraken recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII lid 7 Wwz, de transitievergoeding niet verschuldigd is, tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of voorziening, in aanvulling op de transitievergoeding. Artikel 2 lid 4 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding bepaalt dat dit artikel niet van toepassing is, indien de afspraken, bedoeld in het eerste lid, of onderdelen daarvan, na de inwerkingtreding van dit besluit zijn verlengd, gewijzigd of vervallen. Indien de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers dat overeenkomen, blijft dit artikel, in afwijking van het vierde lid, van toepassing op de onderdelen van de afspraken, bedoeld in het eerste lid, die na de inwerkingtreding van dit besluit niet zijn verlengd, gewijzigd of vervallen (artikel 2 lid 5 Besluit overgangsrecht transitievergoeding). In artikel 2 lid 6 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding is bepaald dat dit artikel vervalt met ingang van 1 juli 2016.
5.7
In de Nota van Toelichting op het Besluit overgangsrecht transitievergoeding is onder andere het volgende bepaald:
“1. Algemeen
Dit besluit betreft een overgangsregeling voor de transitievergoeding, gebaseerd op artikel XXII, zevende lid, van de Wet werk en zekerheid (Wwz), en heeft tot doel om dubbele betalingen te voorkomen. Op het moment dat de artikelen 673 en 673a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (7:673 en 7:673a BW) in werking treden (per 1 juli 2015) is de werkgever, als is voldaan aan de voorwaarden, bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst een transitievergoeding verschuldigd. Tegelijkertijd kan hij gebonden zijn aan afspraken die vóór 1 juli 2015 zijn gemaakt (…) over vergoedingen of voorzieningen waarop de werknemer recht heeft wegens het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
(…)
Partijen hebben bij het aangaan van deze lopende afspraken veelal nog geen rekening kunnen houden met de introductie van het recht op een transitievergoeding per 1 juli 2015. Om te voorkomen dat de werkgever de werknemer zowel een transitievergoeding moet betalen als vergoedingen of voorzieningen moet bieden op grond van lopende afspraken, wordt in dit besluit geregeld onder welke voorwaarden in deze situatie de transitievergoeding verschuldigd is.
(…)
4 Tijdelijke regeling
Deze overgangsregeling is alleen van toepassing wanneer afspraken over vergoedingen of voorzieningen wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor 1 juli 2015 zijn gemaakt en daar na 1 juli 2015 een beroep op wordt gedaan. Wanneer per 1 juli 2015 geldende afspraken,
of onderdelen daarvan, na die datum uitdrukkelijk worden verlengd, worden gewijzigd, of komen te vervallen, is deze overgangsregeling niet langer van toepassing. ** Dat geldt zowel voor lopende collectieve afspraken met verenigingen van werknemers, als voor overige lopende afspraken. Bij collectieve afspraken met verenigingen van werknemers kan overeengekomen worden dat het overgangsrecht wel blijft gelden als een onderdeel van de afspraken wordt verlengd, gewijzigd, of komt te vervallen, en dat niet geldt voor de resterende onderdelen van de afspraken. (…)
**Hof: na het woord toepassing is een voetnoot 3 opgenomen waarin het volgende is vermeld:
“Opgemerkt wordt dat het hier niet gaat om cao-afspraken die stilzwijgend verlengd zijn of nawerking hebben. Dan blijft de overgangsregeling van toepassing.”
In de Nota van Toelichting is voorts met betrekking tot artikel 2 het volgende bepaald:
“In dit artikel is geregeld dat de transitievergoeding niet verschuldigd is als de werknemer recht heeft op vergoedingen of voorzieningen op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst of andere afspraken die tussen een werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers zijn gemaakt in bijvoorbeeld een sociaal plan. In die situatie gaan de collectieve afspraken voor, en is de transitievergoeding niet verschuldigd. Dit is alleen anders als nadrukkelijk in de lopende
collectieve afspraken met verenigingen van werknemers is opgenomen dat het recht op de vergoeding of voorziening bestaat, naast het recht op een (eventuele) transitievergoeding. In dergelijke lopende collectieve afspraken met verenigingen van werknemers is al rekening gehouden met de transitievergoeding. In die situatie heeft de werknemer uiteraard naast de vergoeding of voorziening op grond van de cao of het sociaal plan recht op de transitievergoeding; partijen zijn dat overeengekomen.
(…)
Vanaf het moment dat de afspraken of delen van het totale pakket aan afspraken worden gewijzigd, uitdrukkelijk worden verlengd of vervallen, is dit artikel niet langer van toepassing, ook niet op afspraken die niet zijn gewijzigd, verlengd of vervallen. Dat is geregeld in het vierde lid. Vanaf dat moment is de transitievergoeding dus verschuldigd, naast eventuele vergoedingen of voorzieningen die voortvloeien uit lopende afspraken. Het overgangsrecht blijft dus alleen van toepassing zolang het totaal van afspraken dat per 1 juli 2015 gold ongewijzigd blijft, en niet uitdrukkelijk wordt verlengd. Het vijfde lid biedt de mogelijkheid om af te wijken van het vierde lid. Als de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers dit overeenkomen, blijft het overgangsrecht van toepassing op de nog resterende afspraken, voor zover die niet gewijzigd, verlengd of vervallen zijn. Dit biedt partijen de gelegenheid om in onderling overleg het totaal van vergoedingen en voorzieningen te heroverwegen en daar afspraken over te maken. Eventuele nieuwe aanvullende afspraken die daarbij gemaakt worden over vergoedingen of voorzieningen vallen niet
onder het overgangsrecht, omdat het afspraken betreft waaraan op 1 juli 2015 nog geen rechten konden worden ontleend. Opgemerkt wordt dat, indien op grond van het vijfde lid artikel 2 van toepassing blijft, reeds geen recht op transitievergoeding bestaat, zodat de vergoedingen en voorzieningen op grond van de nieuwe aanvullende afspraken niet bovenop een transitievergoeding komen. Vanaf het moment dat artikel 2 niet langer van toepassing is, bestaat wel recht op transitievergoeding. Bij het maken van nieuwe aanvullende afspraken kan daarmee rekening gehouden worden.
De in dit artikel opgenomen regeling is een tijdelijke regeling. In het zesde lid is geregeld dat dit artikel met ingang van 1 juli 2016 vervalt. Als op dat moment nog een cao of sociaal plan van toepassing is dat is overeengekomen met verenigingen van werknemers op grond waarvan de werknemer een vergoeding of voorziening krijgt bij het einde van de arbeidsovereenkomst, dan heeft de werknemer daarnaast ook recht op transitievergoeding. Dit geeft partijen voldoende tijd om de afspraken hierover desgewenst aan te passen.”
5.8
Tussen partijen is niet in geschil dat de wachtgeldregeling waarin de CAO VVT 2014-2016 voorziet als een vergoeding of voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding kan worden aangemerkt.
5.9
Uit de hiervoor vermelde Nota van Toelichting blijkt dat de gebondenheid van de werkgever aan vóór 1 juli 2015 tussen de werkgever of vereniging van werkgevers en de werknemer of vereniging van de werknemers gemaakte afspraken met betrekking tot een vergoeding of voorziening wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst doorslaggevend is bij de beantwoording van de vraag of de werkgever een transitievergoeding verschuldigd is. Voor zover het de positie van de werknemer betreft gaat het erom of hij rechten kan ontlenen aan deze vóór 1 juli 2015 gemaakte (collectieve) afspraken.
5.10
Partijen hebben in hun processtukken, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, her en der verwezen naar en een beroep gedaan op artikelen uit de CAO VVT 2014-2016, de CAO VVT 2016-2018 en de CAO transitievergoeding VVT, waarbij zij soms een bladzijde uit een van deze cao’s hebben overgelegd. Bij het geschil tussen partijen speelt voorts een rol of [appellanten] zogenaamde gebonden werknemers zijn. Op dit punt bestaat (deels) onduidelijkheid. Voor zover [appellanten] ongebonden werknemers zijn, is van belang - daarover zijn partijen het eens - dat in de arbeidsovereenkomst van [appellanten] een zogenaamd incorporatiebeding is opgenomen.
5.11
Op verzoek van het hof heeft [geïntimeerde 1] na afloop van de mondelinge behandeling de complete teksten van de hiervoor vermelde cao’s overgelegd.
5.12
Uit de door [geïntimeerde 1] overgelegde cao’s blijkt het volgende:
a. In de CAO VVT 2016-2018 is in artikel 14.4 van deze cao met de titel “Duur, wijziging en opzegging van de cao” is het volgende bepaald:
“1. Deze cao heeft een looptijd van 1 april 2016 tot en met 31 maart 2018.
2. De CAO-VVT eindigt van rechtswege zonder opzegging, aan het einde van de overeengekomen looptijd.”
b. Artikel 9.7 van de CAO VVT 2016-2018 is gelijkluidend aan artikel 9.7 van de CAO VVT 2014-2016, zoals in rechtsoverweging 3.6 deels geciteerd.
c. Na artikel 9.16 van de CAO VVT 2016-2018 is artikel 9.7 opgenomen waarin onder andere het volgende is bepaald:
“Transitievergoeding (treedt in werking per 1 januari 2017)
(…)
2. Als je voldoet aan de voorwaarden genoemd in lid 3, ontvang je bij beëindiging van je dienstverband een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 t/m 7:673 d BW met inachtneming van de overige leden van dit artikel. (…)
3. Je arbeidsovereenkomst eindigt niet op je eigen verzoek, maar vanwege:
• opzegging door je werkgever na toestemming van het UWV òf (….)
d. In artikel 3 van de CAO Transitievergoeding VVT met de titel “Duur, wijziging en opzegging van de cao” is het volgende bepaald:
“1. Deze CAO heeft een looptijd van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016.
2. De CAO eindigt van rechtswege zonder opzegging aan het einde van de overeengekomen looptijd.”
e. Artikel 2 van de CAO transitievergoeding VVT luidt als volgt:
“
Transitievergoeding
Treedt in werking per 1 juli 2016 in geval je dienstverband bij je werkgever eindigt vanaf
1 juli 2016. Het Besluit overgangsrecht transitievergoeding (Staatsblad 2015, nr. 172) blijft tot 1 juli 2016 van toepassing op de ongewijzigde artikelen 9.7 t/m 9.16 CAO VVT. Op 1 juli 2016 komen artikelen 9.7 t/m 9.16 CAO VVT te vervallen.
1. (…)
2. Als je voldoet aan de voorwaarden genoemd in lid 3, ontvang je bij beëindiging van je dienstverband een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 t/m 7:673d BW met inachtneming van de overige leden van dit artikel. (…)
3. Je arbeidsovereenkomst eindigt niet op je eigen verzoek, maar vanwege:
• opzegging door je werkgever na toestemming van het UWV òf (….)
Het hof heeft onder 3.1 tot en met 3.3 van de vaststaande feiten de inhoud van het in de arbeidsovereenkomst van [appellanten] opgenomen incorporatiebeding weergegeven. Door het opnemen van een incorporatiebeding in een arbeidsovereenkomst krijgen de cao-bepalingen de status van contractsbepalingen, waardoor de cao onderdeel is geworden van de individuele arbeidsovereenkomst. De vraag is hoe het incorporatiebeding in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst moet worden uitgelegd. Het hof is van oordeel dat de uitleg van dit beding dient te geschieden aan de hand van de zogenaamde Haviltex- norm. Daarbij geldt dat de vraag hoe de verhouding tussen partijen in dit beding is geregeld, niet alleen kan worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dit beding. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval. Voorts worden de rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar niet alleen bepaald door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, doch ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst.
5.14
Het hof is van oordeel dat het in de arbeidsovereenkomst vermelde incorporatiebeding als een zogenaamd dynamisch incorporatiebeding dient te worden aangemerkt. (De rechtsvoorganger van) [geïntimeerde 1] en [appellanten] hebben zich bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst met het incorporatiebeding jegens elkaar verbonden toepassing te geven aan de cao “zoals deze thans is vastgesteld”, waarmee de destijds bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst geldende cao is bedoeld. Ook hebben zij zich met dit beding verbonden de toepasselijkheid van opvolgende versies van deze cao te aanvaarden. Daarop duiden de in dit beding gebezigde bewoordingen “respectievelijk de collectieve arbeidsovereenkomst zoals deze gedurende de arbeidsovereenkomst zal worden gewijzigd”. Aan de aanvaarding van opvolgende versies van de cao is door de woorden “gedurende de arbeidsovereenkomst” echter een beperking gesteld. Dit betekent dat de in het beding vermelde woorden “de cao zoals deze thans is vastgesteld” en “de cao zoals deze respectievelijk gedurende de arbeidsovereenkomst zal worden gewijzigd”, in onderling verband en samenhang beschouwd, naar het oordeel van het hof zo moeten worden uitgelegd dat gedurende de arbeidsovereenkomst de laatstgeldende cao onderdeel van de arbeidsovereenkomst is en van toepassing blijft totdat - gedurende de arbeidsovereenkomst - een nieuwe cao wordt aangegaan, die dan deel gaat uitmaken van de arbeidsovereenkomst. Het voorgaande brengt mee dat wanneer na het einde van het dienstverband een nieuwe cao wordt aangegaan, waaraan terugwerkende kracht wordt toegekend tot een datum die is gelegen binnen de inmiddels geëindigde arbeidsovereenkomst, dit er niet toe kan leiden dat de gewijzigde bepalingen van deze nieuwe cao op de inmiddels geëindigde arbeidsovereenkomst van toepassing worden. Aangezien de inhoud van het incorporatiebeding nauwelijks onderdeel van het debat tussen partijen is geweest, zal het hof beide partijen in de gelegenheid stellen zich op de in het dictum te vermelden wijze uit te laten met betrekking tot het voorgaande.
5.15
Met betrekking tot de vraag of [appellanten] gebonden werknemers zijn, staat vast (zie rechtsoverweging 3.1 tot en met 3.3) dat [appellanten] lid zijn van (thans) FNV Zorg en Welzijn. Uit de door [geïntimeerde 1] overgelegde cao’s leidt het hof af dat:
f. FNV Zorg en Welzijn één van de werknemersorganisaties was die de CAO VVT 2014-2016 is aangegaan;
g. FNV Zorg en Welzijn geen partij was bij de CAO VVT 2016-2018;
h. FNV Zorg en Welzijn één van de werknemersorganisaties was die de CAO transitievergoeding VVT is aangegaan.
5.16
Het is niet duidelijk of FNV Zorg en Welzijn partij was bij de CAO VVT 2016-2018 en evenmin wanneer de cao-partijen de CAO VVT 2016-2018 zijn aangegaan. Wanneer FNV Zorg en Welzijn geen partij was bij de CAO VVT 2016-2018 (zie rechtsoverweging 5.15), dan zijn [appellanten] niet gebonden aan de CAO VVT 2016-2018, ook al zijn zij lid van FNV Zorg en Welzijn. [appellanten] zouden hooguit op grond van het in hun arbeidsovereenkomst opgenomen incorporatiebeding aan deze cao gebonden kunnen zijn, maar alleen als de cao-partijen deze cao gedurende het dienstverband van [appellanten] zijn aangegaan (zie de uitleg van het incorporatiebeding in de rechtsoverwegingen 5.13 en 5.14). Het hof zal beide partijen in de gelegenheid stellen zich op de in het dictum te vermelden wijze uit te laten 1) of FNV Zorg en Welzijn partij was bij de CAO VVT 2016-2018 en 2) wanneer de cao-partijen deze cao zijn aangegaan en 3) wat de looptijd is van deze cao (zie rechtsoverweging 5.12 onder a). Volledigheidshalve zal het hof beide partijen tevens in de gelegenheid stellen zich uit te laten met betrekking tot (de juistheid van) de vaststellingen door het hof in rechtsoverweging 5.12 onder b en c.
5.17
Met betrekking tot de CAO transitievergoeding VVT overweegt het hof het volgende. Vaststaat (zie rechtsoverweging 3.10) dat deze cao op 14 oktober 2016 tot stand is gekomen. Wanneer het hof ervan zou uitgaan dat FNV Zorg en Welzijn partij was bij deze cao (zie rechtsoverweging 5.15) dan zouden [appellanten] in beginsel op grond van artikel
9 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: Wet CAO) uit hoofde van hun lidmaatschap van FNV Zorg en Welzijn gebonden zijn aan deze cao. Die gebondenheid is er naar het oordeel van het hof echter niet wanneer de CAO transitievergoeding VVT een looptijd had van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016. Zoals hiervoor is overwogen was het dienstverband van [appellanten] geëindigd op 31 mei 2016, hetgeen betekent dat [appellanten] niet meer betrokken waren bij deze cao in de zin van artikel 9 Wet CAO. Betrokkenheid in de zin van artikel 9 Wet CAO veronderstelt - ook - het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich op de in het dictum te vermelden wijze uit te laten of de CAO transitievergoeding VVT een looptijd had van
1 juli 2016 tot en met 31 december 2016 (zie rechtsoverweging 5.12 onder d). Volledigheidshalve zal het hof beide partijen tevens in de gelegenheid stellen zich uit te laten met betrekking tot (de juistheid van) de vaststelling door het hof in rechtsoverweging 5.12 onder e.
5.18
Een gebondenheid van [appellanten] aan de CAO transitievergoeding VVT op grond van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen incorporatiebeding kan niet worden aangenomen aangezien de cao-partijen deze cao op 14 oktober 2016 - na het einde van het dienstverband en niet gedurende het dienstverband - zijn aangegaan. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.13 en 5.14 is overwogen met betrekking tot de uitleg van het incorporatiebeding.
5.19
De slotsom is dat het hof [appellanten] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn ) van 14 september 2016, voor zover het de Stichting betreft en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Voorts zal het hof beide partijen - gelijktijdig - in de gelegenheid stellen zich door middel van een schriftelijk bericht uit te laten zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.14, 5.16 en 5.17 vermeld.
5.20
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn ) van 14 september 2016, voor zover het de Stichting betreft en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat beide partijen zich - tegelijkertijd - door middel van een schriftelijk bericht op
24 mei 2017 uitlaten, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.14, 5.16 en 5.17 vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, A.A. van Rossum en
W.C. Haasnoot en is tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 mei 2017.