De vordering van [appellant] , zoals laatstelijk bij akte gewijzigd, luidt:
"(…) het vonnis waarvan beroep te vernietigen, alsmede opnieuw rechtdoende, (...) bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te verklaren voor recht dat Hochwald toerekenbaar tekort is geschoten wegens het handelen in strijd met de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst (...) en/of het niet nakomen van de op haar jegens [appellant] rustende verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst d.d. 24 april 2013, meer in het bijzonder de verplichting om [appellant] tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst te houden in zijn functie van productiechef melkfabriek processing en scm kleinverpakkingen (...);
II. Hochwald te veroordelen tot betaling aan [appellant] tot een schadevergoeding ex art. 6:74 BW ad € 514.190,- bruto, (...), te vermeerderen met de wettelijke rente (...);
III. Te verklaren voor recht dat de aan het adres van [appellant] in 2012 gemaakte verwijten onder A t/m F, als genoemd in de punten 25 t/m 53 van de inleidende dagvaarding, ongegrond zijn geweest, alsmede dat [appellant] op die grond ten onrechte uit zijn functie van productiechef melkfabriek processing en scm kleinverpakkingen is ontheven en daarvoor ten onrechte een berisping heeft ontvangen op 19 september 2012 en 16 oktober 2012;
IV. Hochwald te veroordelen de stukken met betrekking tot deze verwijten en berispingen uit het personeelsdossier van [appellant] te verwijderen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom (...);
V. Hochwald te veroordelen tot rehabilitatie en eerherstel van [appellant] door aan de werknemers op de voormalige afdeling van [appellant] bij Hochwald een brief te zenden met de volgende inhoud: “In september en oktober 2012 zijn door ons aan de heer [appellant] ten onrechte ernstige verwijten gemaakt. Onder meer hebben wij hem ten onrechte beschuldigd van de SCM-besmetting die in 2012 heeft plaatsgevonden. De beschuldigingen zijn ongegrond gebleken. Wij nemen deze volledig terug”, een en ander op verbeurte van een dwangsom (...);
VI. Hochwald te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 800,-;
VII. Hochwald te veroordelen in de kosten van beide instanties, (...)
VIII. Hochwald te veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 2.000,- netto, ter zake van de proceskostenveroordeling in prima, vermeerderd met de wettelijke rente (...);
IX. Hochwald te veroordelen tot betaling van de nakosten (...), bij gebreke waarvan Hochwald ook over deze nakosten de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd zal zijn.”