GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 16/01246
uitspraakdatum: 13 juni 2017
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 oktober 2016, nummer UTR 16/3172, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ter zake van het parkeren op 17 maart 2016 te Hilversum een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 62,60, bestaande uit € 2,60 aan belasting en € 60 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 oktober 2016 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017 te Arnhem. Partijen zijn, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
2 Vaststaande feiten
2.1
Op 17 maart 2016 heeft belanghebbende de auto met het kenteken [00-YY-YY] geparkeerd aan de Havenstraat in Hilversum.
2.2
De Havenstraat is aangewezen als plaats waar tegen betaling mag worden geparkeerd. De parkeercontroleur van de gemeente Hilversum heeft geconstateerd dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan en heeft daarbij code F409A
ingevoerd: “Parkeren bij parkeerautomaat met tickets. Geen personen op weg naar, bij of terugkomend van de ticketautomaat. Automaat gecontroleerd, geen storingen waargenomen. (…) Geen geldige parkeerticket aangebracht, niet telefonisch aangemeld”. De parkeercontroleur heeft op de naheffingsaanslag de aantekening gemaakt: “Ik verbalisant (…) constateerde dat op genoemde datum tijdstip en plaats met het omschreven voertuig is geparkeerd en niet of onvoldoende parkeerbelasting is betaald”. Aan belanghebbende is om 19:33 uur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Als onderdeel van het naheffingsdocument zijn drie foto’s opgenomen waarop geen parkeerkaartje is waar te nemen.
2.3
Belanghebbende heeft op 23 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en heeft bij het bezwaarschrift een parkeerkaartje gevoegd waarop staat dat aan de Havenstraat op 17 maart 2016 voor de periode van 17:50 uur tot 20:59 uur parkeerbelasting is voldaan. Belanghebbende merkt in het bezwaarschrift op dat de parkeercontroleur had kunnen weten dat de parkeerbelasting is voldaan, omdat het kaartje duidelijk zichtbaar achter de voorruit van de auto was bevestigd. De naheffingsaanslag had, aldus belanghebbende, niet mogen worden opgelegd en is herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Belanghebbende heeft verzocht om een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en heeft tevens verzocht te worden gehoord.
2.4
Op 10 mei 2016 heeft telefonisch een hoorgesprek plaatsgevonden. Belanghebbende heeft op die datum een foto naar de heffingsambtenaar gemaild, waarop is te zien dat het betreffende parkeerkaartje leesbaar op een dashboard ligt. Belanghebbende heeft verklaard dat zij deze foto heeft gemaakt op het moment dat zij bij de auto kwam en de naheffingsaanslag achter de ruitenwisser trof.
2.5
Het bezwaar is gegrond verklaard, de naheffingsaanslag is vernietigd en er is geen vergoeding voor de proceskosten toegekend. De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar naar het oordeel van de Rechtbank aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende geen parkeerkaartje zichtbaar in de auto heeft geplaatst. De naheffingsaanslag is gelet daarop niet vernietigd vanwege een onrechtmatige handeling van de heffingsambtenaar. Voor een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase ziet de Rechtbank daarom geen aanleiding.
4 Beoordeling van het geschil
4.1
Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt: “De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.”
4.2
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten. Het in bezwaar bestreden besluit, de naheffingsaanslag is bij de uitspraak op bezwaar herroepen, omdat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag onrechtmatig was. Belanghebbende stelt en de heffingsambtenaar betwist dat deze onrechtmatigheid aan de hefingsambtenaar was te wijten. Belanghebbende stelt daartoe dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag het parkeerkaartje, waaruit de betaling van de parkeerbelasting blijkt, in de auto was waar te nemen.
4.3
Uit het door de heffingsambtenaar overgelegde naheffingsdocument met daarin de aantekening van de parkeercontroleur (zie 2.2), de door de parkeercontroleur gehanteerde feitcode (zie 2.2), alsmede de in het document opgenomen foto’s maakt het Hof op dat het parkeerkaartje ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet in de auto was waar te nemen. Een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal is voor die conclusie niet vereist. Het Hof merkt daarbij op dat belanghebbende niet aannemelijk maakt waarom aan de onafhankelijkheid van de parkeercontroleur moet worden getwijfeld. De twijfels die belanghebbende over de duidelijkheid en authenticiteit van de foto’s heeft, deelt het Hof evenmin. Op de foto’s is voldoende duidelijk te zien dat er op het dashboard op de door belanghebbende aangegeven plaats geen parkeerkaartje zichtbaar is. Daarnaast maken de foto’s van de heffingsambtenaar onderdeel uit van het naheffingsdocument en is uit het document op te maken dat deze op 17 maart 2016 om 19:26 uur zijn genomen en dat het naheffingsdocument om 19:33 uur is afgesloten. Dat de foto’s aan de Havenstraat te Hilversum zijn genomen blijkt uit het op de achtergrond waar te nemen restaurant Thai Food dat, zoals de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld, is gevestigd op Havenstraat 38 te Hilversum.
4.4
Van de door belanghebbende overgelegde foto, waarop het kaartje op een dashboard is waar te nemen, zijn de gegevens omtrent plaats en tijdstip niet te achterhalen. Evenmin is duidelijk in welke auto het kaartje is gelegen. De stelling van belanghebbende dat uit een foto niet kan blijken op welke dag en tijdstip deze is genomen - en het daarom geen zin heeft aan de hand van foto’s bewijs te leveren - is onjuist, aangezien dit aan de hand van de digitale gegevens van een foto eenvoudig is vast te stellen.
4.5
De heffingsambtenaar kon naar het oordeel van het Hof ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag redelijkerwijs niet weten dat ter zake van het parkeren met de auto van belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. De naheffingsaanslag is dan ook niet vernietigd vanwege een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Om die reden bestaat geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende ter bestrijding van de naheffingsaanslag heeft moeten maken.
4.6
De grief van belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan omdat deze is gedaan door de ambtenaar belast met heffing in plaats van de heffingsambtenaar, slaagt niet omdat deze dezelfde zijn.
4.7
Voorts heeft belanghebbende onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2014, 201400648/1/A3, ECLI:NL:RVS:2014:4135 aangevoerd dat de Rechtbank het verweerschrift van de heffingsambtenaar buiten beschouwing had moeten laten, omdat niet kan worden vastgesteld of het verweerschrift door een daartoe bevoegde persoon is ingediend vanwege het ontbreken van een originele handtekening.
4.8
Het Hof stelt vast dat het verweerschrift bij de Rechtbank is ondertekend door [A] , heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. Bij het verweerschrift in eerste aanleg is (onder meer) een machtiging gevoegd waarin [A] , [B] machtigt haar te vertegenwoordigen in beroeps- en hogerberoepsprocedures. Ter zitting van de Rechtbank is [B] als de gemachtigde van de heffingsambtenaar verschenen.
4.9
Geen wettelijke bepaling vereist dat een verweerschrift is voorzien van een originele handtekening. (vgl. HR 2 juni 2017, nr. 17/00343, ECLI:NL:HR:2017:957). Gelet op de machtiging en de ondertekening van het verweerschrift had de Rechtbank naar het oordeel van het Hof geen reden eraan te twijfelen dat het verweerschrift door een bevoegd persoon was ingediend. Ook ter zitting van de Rechtbank, waar [B] namens de heffingsambtenaar is verschenen, is niet gebleken dat het verweerschrift niet door of namens de heffingsambtenaar is ingediend. Belanghebbendes grief slaagt daarom niet.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
6 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 13 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(J.H. Riethorst) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.