GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 16/00735 en 16/00736
uitspraakdatum: 25 juli 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2016, nummers AWB 15/7765 en 15/7766, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Voorts is bij beschikkingen belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in 2013 haar kleinzoon [A] , geboren [in] 1997, verzorgd. Het gehele jaar 2013 woonde de kleinzoon bij belanghebbende en haar echtgenoot. De kleinzoon heeft PDD-NOS.
2.2.
Ten behoeve van de kleinzoon is in 2013 een persoonsgebonden budget (PGB) aangevraagd en toegekend. Belanghebbende heeft in 2013 uit het PGB van haar kleinkind een bedrag van € 5.220 ontvangen. Blijkens het Renseignementen Informatie Systeem (RIS) van de Belastingdienst heeft belanghebbende inkomen uit zorgverlening genoten ten bedrage van € 5.220. € 3.330 in de periode 1 januari 2013 tot met 30 juni 2013 en € 1.920 in de periode 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013.
2.3.
In het indicatiebesluit (februari 2013) is onder meer het volgende opgenomen:
“De zorg die u als opvoeders levert aan [A] overstijgt de gebruikelijke zorg voor een kind van deze leeftijd met meer dan een uur per dag. Op de vragenlijsten waarop de beperkingen gescoord worden scoort hij met name op het gebied van de sociale redzaamheid op de meeste punten matig.
Voor [A] is kortdurend verblijf noodzakelijk in verband met zijn beperkingen en belemmeringen, voortkomend uit zijn psychiatrische stoornis. Als gevolg daarvan is [A] aangewezen op constante alertheid en permanent toezicht.
De grootouders van [A] dreigen overbelast te raken, de draagkracht en draaglast zijn uit evenwicht als gevolg van de gedragsproblemen [A] . Daarom is verlichting in de zorg noodzakelijk.”
2.4.
In haar aangifte IB/PVV 2013 heeft belanghebbende een bedrag van € 239 als resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. Dit bedrag is in de aangifte als volgt gespecificeerd:
Inkomsten PGB [A] € 1.920
af: autokosten 3632 km x 0,19 € 690
af: kosten vakantie [A] € 741
af: bijkomende uitgaven € 250
Resultaat uit overige werkzaamheden € 239
2.5.
In reactie op een vragenbrief van de Inspecteur van 9 juni 2015, waarin wordt verzocht om informatie toe te sturen met betrekking tot het onder 2.4 vermelde resultaat uit overige werkzaamheden, heeft de accountant die de aangifte namens belanghebbende heeft ingediend aan de Inspecteur bij brief van 23 juni 2015 onder meer het volgende geschreven:
“In de aangifte is € 1.920,- aan inkomsten uit PGB opgegeven. Hiervan is een opgave bijgevoegd waarop het inkomen en de naam en adresgegevens van de budgethouder staan vermeld.
Het gaat hier om een kleinkind van de heer en mevrouw [X] , waarvoor zij samen langere tijd hebben gezorgd. In de periode waarin er een PGB is toegekend heeft de kleinzoon bij hun ingewoond en zijn de kosten veel hoger geweest dan de inkomsten uit het PGB. Van eten en drinken, gebruik energie e.d. zijn natuurlijk geen bewijsstukken van Daarom is alleen een betaalde vakantie naar Texel en gemaakte reiskosten (tegen 19 cent per km.) in aftrek meegenomen.”
2.6.
De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2013 vastgesteld met dagtekening 21 oktober 2015 en is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte. Daarbij heeft de Inspecteur het bedrag aan inkomsten uit PGB verhoogd met € 3.300 en de kosten vakantie (€ 741) en bijkomende uitgaven (€ 250) gecorrigeerd, zodat hij een resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking heeft genomen van € 4.530. De aanslag in de IB/PVV is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.034 en de aanslag in de Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 4.530.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.
Vaststaat dat belanghebbende in het jaar 2013 een bedrag van € 5.220 uit het PGB van haar kleinzoon heeft ontvangen en dat belanghebbende haar kleinzoon het gehele jaar heeft verzorgd.
4.2.
Het door een verzekerde "inkopen" van zorg door gecontracteerde hulpverleners die wordt gefinancierd vanuit een aan die verzekerde toegekend PGB, geschiedt in het economische verkeer. Dat geldt ongeacht of de gecontracteerde hulpverlener al dan niet tevens in familie- of gezinsverband staat tot de verzekerde. De werkzaamheden die door de zorgverlener in een dergelijke situatie worden verricht, worden steeds verricht in het economische verkeer (vgl. HR 8 juni 2007, nr. 42.044, ECLI:NL:HR:2007:AY3626).
4.3.
Het Hof acht aannemelijk dat tot de aanvraag en toekenning van het PGB – in ieder geval deels – is overgegaan in verband met de bekostiging van logeerweekenden en vakanties, teneinde belanghebbende te kunnen ontlasten. In die zin verschilt de situatie van belanghebbende deels van die van de belanghebbende uit het hierboven aangehaalde arrest, waarin de uitbetaling van het PGB direct bedoeld was als vergoeding voor de verleende zorg.
4.4.
Bovenstaande brengt echter niet mee dat, zoals belanghebbende blijkbaar bedoeld te stellen, dat het op haar rekening uitbetaalde PGB niet belast is. Vaststaat dat het PGB aan haar is uitbetaald in verband met de zorg die zij aan haar kleinzoon verleent. Naar het oordeel van het Hof dient de onderhavige, onder 4.3 genoemde, situatie gelijk te worden gesteld met de in het – onder 4.2 genoemde – arrest bedoelde situatie. Dat het PGB is toegekend en dat belanghebbende ook de bedoeling heeft gehad het ontvangen bedrag te gebruiken voor de ondersteuning bij die zorgtaken, laat onverlet dat zij het bedrag zelf in het kader van de verzorging van haar kleinkind heeft ontvangen. Zonder deze verzorging door belanghebbende zou geen noodzaak tot het ontlasten van belanghebbende bestaan. Anders dan belanghebbende stelt, kan een dergelijke vergoeding niet worden aangemerkt als louter een onkostenvergoeding, nu zelfs uit belanghebbendes eigen aangifte blijkt dat een groter bedrag uit het PGB is ontvangen dan aan kosten zijn gesteld. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dit meerdere heeft terugbetaald.
4.5.
Nu belanghebbende de verzorging niet in dienstbetrekking of als ondernemer heeft verricht, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de inkomsten uit het PGB bij belanghebbende belastbaar zijn als resultaat uit overige werkzaamheden.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat de kosten die in een voldoende zakelijk verband staan tot die inkomsten voor aftrek in aanmerking komen. Tot die kosten behoren mede uitgaven voor logeerweekenden en vakanties om belanghebbende te ontlasten. Op belanghebbende rust de last te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, dat dergelijke kosten zijn gemaakt. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende er – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – niet in geslaagd aannemelijk te maken dat een hoger bedrag dan de door de Inspecteur geaccepteerde reiskosten (€ 690) en het alsnog ter zitting geaccepteerde bedrag van € 250 voor aftrek in aanmerking komt. De door belanghebbende gestelde kosten van de vakantie van € 741 heeft belanghebbende niet nader onderbouwd of voorzien van bescheiden en voor het overige heeft belanghebbende geen concrete kosten gesteld.
4.7.
Gelet op het voorgaande dient de aanslag IB/PVV te worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.784 en de aanslag Zvw tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 4.280.
4.8.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslagen betreft.
4.9.
Het Hof wijst belanghebbende erop dat de Inspecteur ter zitting van het Hof heeft toegezegd dat als belanghebbende alsnog bewijsstukken overlegt ter zake van de door haar in het kader van de zorg gemaakte kosten, hij zal beoordelen of de onderhavige aanslagen ambtshalve kunnen worden verminderd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
6 Beslissing
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2013 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.784,
– vermindert de aanslag Zvw 2013 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 4.280,
– vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 25 juli 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
mede te ondertekenen
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 25 juli 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.