Naar het oordeel van het hof heeft de man, tegenover hetgeen de vrouw hierover heeft aangevoerd, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw volledig in de hiervoor onder 5.5 vermelde behoefte kan voorzien. Het hof overweegt dat van behoeftigheid sprake is als
de vrouw niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. Gezien de leeftijd van de vrouw (thans 62 jaar) en haar gebrek aan relevante opleiding en werkervaring, valt naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd in staat is zich in redelijkheid meer inkomsten te verwerven om te kunnen voorzien in haar behoefte dan zij thans doet, zodat dit van haar ook niet kan worden verlangd.
Nu de man het door de vrouw als productie 3 bij het journaalbericht van 1 december 2016 overgelegde schema met betrekking tot haar (geïndexeerde aanvullende) behoefte over de jaren 2006 tot en met 2016 niet heeft betwist, ziet het hof aanleiding om ook ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw van de getallen in dit schema uit te gaan. Gelet op de inkomsten van de vrouw, alsmede de afspraken die daaromtrent zijn gemaakt in het convenant, zoals hiervoor onder 3.2 is weergegeven, is daarmee komen vast te staan dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft aan een door de man te betalen partneralimentatie in 2012, 2013, 2014 en 2015 van respectievelijk € 48.684,-, € 49.562,-, € 48.836,- en € 49.339,- per jaar, aldus respectievelijk € 4.057,-, € 4.130,-, € 4.070,- en € 4.111,- per maand.
Met het voorgaande faalt de tweede grief.