GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 16/00517
uitspraakdatum: 10 oktober 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2016, nummer AWB 15/1363, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 58.795. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2017 door de zevende enkelvoudige belastingkamer. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.6.
Bij brief van 19 april 2017 heeft het Hof het onderzoek heropend om belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen en de behandeling van de zaak verwezen naar de derde meervoudige belastingkamer.
1.7.
Belanghebbende heeft, na daartoe verleend uitstel, bij brief van 14 september 2017 gereageerd op de onder 1.6 genoemde brief.
1.8.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 27 september 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd met € 1.050 wegens negatief loon. Het inkomen uit werk en woning vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt dan € 57.745. Daarnaast moet rekening worden gehouden met € 400 (€ 900 - € 500) wegens scholingsuitgaven.
4.2.
De bewijslast voor de door belanghebbende gevraagde aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op belanghebbende. De uitgaven zijn aftrekbaar indien en voor zover zij een drempel overschrijden van € 3.267 (€ 642 + 5,75% x (€ 57.745 (drempelinkomen) + € 26.868 (drempelinkomen partner) - € 38.955)). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op de standaardaftrek wegens extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 300. Belanghebbende maakt aanspraak op aftrek van € 25.000 voor de aanpassing van de eigen woning en voert voorts aan dat hij uitgaven heeft gedaan voor medische hulpmiddelen (zoals een spalk) en extra uitgaven voor kleding en beddengoed heeft gedaan die de standaardaftrek van € 300 te boven gaan.
4.3.
Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, worden aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht, voor zover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten, tot de specifieke zorgkosten gerekend. Het Hof is van oordeel dat een medisch voorschrift ontbreekt. De onder 2.3 aangehaalde verklaring van de huisarts is onvoldoende specifiek wat betreft tijdstip, aard en omvang van de benodigde aanpassingen. Uit deze verklaring kan weliswaar worden afgeleid dat een woningaanpassing voor belanghebbende om medische redenen sinds 2004 voorzienbaar was, maar niet dat de aanpassing in 2011 moest plaatsvinden. Uit de verklaring kan evenmin worden afgeleid welke woningaanpassingen in verband met de aandoening van belanghebbende nodig waren. De verklaring is meer een indicatie voor de lange termijn, een waarschuwing, dan een voorschrift. Reeds vanwege het ontbreken van een medisch voorschrift komen de uitgaven voor de aanpassing van de eigen woning niet voor aftrek in aanmerking. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd over de aftrekbaarheid van de uitgaven voor de aanpassing van de eigen woning behoeft geen bespreking.
4.4.
Belanghebbende heeft niets overgelegd waaruit uitgaven voor overige, voor aftrek in aanmerking komende specifieke zorgkosten blijken. Belanghebbende heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat hij uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gedaan naast de tussen partijen overeengekomen extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 300. Dit betekent dat de uitgaven wegens specifieke zorgkosten beneden de drempel van € 3.267 blijven en dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek wegens deze uitgaven.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslag betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
6 Beslissing
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.345,
– vermindert het verzamelinkomen tot € 57.345,
– vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 10 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 oktober 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.