Het hof verwerpt deze redenering. [geïntimeerde] is in 2009 in zee gegaan met [B] privé, handelend onder de naam van zijn eenmanszaak. Indien [geïntimeerde] niet wist dat de eenmanszaak geen rechtspersoon was, komt dat voor zijn rekening nu hij zich op dat punt niet heeft geïnformeerd.
In 2012 heeft [B] contact gezocht met [geïntimeerde] over een mogelijke nieuwe huurder na een opzegging door [D] .
Het antwoord op de vraag tussen wie een overeenkomst is gesloten hangt gelet op vaste rechtspraak (zie onder meer HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877) af van het antwoord op de vraag wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid.
[geïntimeerde] beroept zich op gebondenheid van [appellante] via een haar toerekenbare schijn van volmachtverlening. Hij heeft daarvoor echter te weinig aangevoerd, onder meer op het punt op wiens naam [B] , naar [geïntimeerde] mocht aannemen, heeft gehandeld. Dat [B] in zijn hiervoor vermelde eerste bericht in 2012 meldde bereikbaar te zijn via een bepaald
e-mailadres, wil immers nog niet zeggen dat hij bij de vervolgens tot stand gekomen bemiddelingsovereenkomst en het uitvoeren daarvan niet meer voor zichzelf handelde maar namens de rechtspersoon [appellante] . [geïntimeerde] heeft niet uitgelegd dat en waarom hij dat al in april 2012 wel zou hebben begrepen. [geïntimeerde] heeft een kopie ontvangen van de huurovereenkomst op briefpapier van [handelsnaam appellante] en een (gematigde) rekening van die eenmanszaak, die hij vervolgens ook betaald heeft. Op geen enkel moment tussen 2012 en de ingebrekestelling van 22 mei 2014 is gebleken dat [geïntimeerde] niet [handelsnaam appellante] (en dus [B] privé) maar [appellante] voor zijn contractspartij hield.
Het hof ziet ook niet in waarom [geïntimeerde] door het vestigingsadres in verwarring zou raken over wie zijn wederpartij is. [handelsnaam appellante] is immers al vanaf 2009 bereikbaar geweest op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] . Dat ditzelfde adres later ook het vestigingsadres van [appellante] en het huisadres van haar directeur blijkt te zijn, kan [appellante] bezwaarlijk worden aangerekend. Ook uit de informatie die [geïntimeerde] in 2014 op een website van [handelsnaam appellante] heeft aangetroffen volgt niet, dat [geïntimeerde] in 2012 [appellante] mocht aanmerken als zijn contractspartij in plaats van [B] ( [handelsnaam appellante] ).