Bpf heeft tijdens de comparitie bij de kantonrechter uitgelegd dat als een parttimer met een contract voor 32 uur meer werkt, de extra gemaakte uren tot 40 uur meerwerkuren zijn en de uren boven de 40 overuren. Overuren worden volgens een ander tarief berekend.
Dat [appellante] geen weet heeft van het verschil kan zo zijn, maar verklaart niet waarom zij dan, zoals onweersproken is gebleven, blijkens salarisspecificaties wel overuren aan werknemers heeft uitbetaald en daarop de werknemerspremie heeft ingehouden maar deze premies niet heeft afgedragen aan Bpf. De bedragen aan over 2007, 2008 en 2009 uitbetaalde overuren die haar werknemer [B] begin 2014 aan Bpf heeft verschaft, en waarvan de juistheid niet gemotiveerd door [appellante] is betwist, komen niet overeen met de wel door [appellante] doorgegeven meeruren. Zo is in 2007 bijvoorbeeld voor de werknemers [C] , [D] , [E] , [F] , [G] en [H] in de onder 3.4 bedoelde definitieve afrekening bij elk een bedrag van € 5.616,- aan meeruren genoteerd, terwijl bij geen van hen een parttime factor staat. Volgens de opgave van [B] heeft [appellante] in 2007 aan deze werknemers aan overuren betaald: € 7.673,68 ( [C] ); € 11.340,68 ( [D] ); € 11.734,40 ( [E] ); € 8.356,90 ( [F] );
€ 12.348,14 ( [G] ) en € 7.696,84 ( [H] ).
[appellante] heeft niet aangetoond dat zij indertijd wel de juiste gegevens heeft aangeleverd aan Bpf en wat dan de juiste gegevens zijn. Door [appellante] is ook niet aangevoerd dat per abuis geen parttime factor vermeld stond bij de hiervoor genoemde (als willekeurig voorbeeld door het hof gekozen) werknemers zodat zij wel meeruren konden maken en de hogere, door [B] doorgegeven, bedragen deels uit meerwerk en voor het restant uit overuren bestonden. Ook een andere verklaring voor deze verschillen ontbreekt.
De kantonrechter heeft terecht overwogen dat het op de weg van [appellante] had gelegen om aan de hand van salarisspecificaties haar verweer nader te onderbouwen. Dat heeft [appellante] ook in hoger beroep niet gedaan.