Het hof constateert dat [appellante] , terecht, geen grief heeft gericht tegen het oordeel dat op haar arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. Naar Nederlands recht kan de werkgever een loonstop toepassen wanneer een arbeidsongeschikte werknemer, die door de bedrijfsarts in staat wordt geacht passende werkzaamheden te verrichten, zonder deugdelijke grond niet op het werk verschijnt, onder voorwaarde dat de werkgever hem onverwijld daarvan kennis heeft gegeven.
Artikel 7:658a lid 1 BW schrijft voor dat de werkgever bevordert dat een werknemer, die door ziekte ongeschikt is zijn bedongen arbeid te verrichten, in het bedrijf wordt ingeschakeld in de arbeid. Als dat niet de bedongen arbeid kan zijn, is dat passende arbeid. Artikel 7:658a lid 4 BW verstaat daaronder: "alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd." Heeft de werkgever dergelijke passende arbeid niet voorhanden in zijn eigen bedrijf, dan moet de werkgever zich inspannen om de werknemer bij een andere werkgever te plaatsen (zie de tweede zin van artikel 7:658a lid 1 BW).
Artikel 7:660a lid 1 BW verplicht de door ziekte arbeidsongeschikte werknemer onder meer tot het opvolgen van redelijke voorschriften van de werkgever en het verrichten van die passende arbeid.
Naar Nederlands recht zijn de inspanningen die een werknemer in het kader van zijn re-integratie moet verrichten dus niet beperkt tot revalidatie. Die verdergaande verplichting wordt niet uitgesloten door lid 4 van artikel 27 van de toepassingsverordening en is daar dan ook niet mee in strijd. [appellante] had zich daarom in ieder geval, gelet op het onder 3.8 vermelde oordeel van de bedrijfsarts - een arts als bedoeld in lid 6 van artikel 27 van de toepassingsverordening - moeten melden bij haar werkgevers en bespreken welke werkzaamheden voor haar passend zouden zijn, zo nodig in overleg met de bedrijfsarts. De stelling van [appellante] dat uitsluitend de opinie van haar eigen arts geldt, dus ook als een arts als bedoeld in lid 6 van artikel 27 van de toepassingsverordening zijn opinie heeft gegeven, vindt geen steun in de toepassingsverordening en zou voormeld lid 6, dat bepaalt dat het bevoegde orgaan het recht behoudt de verzekerde te laten onderzoeken door een arts die het orgaan zelf heeft uitgekozen, ook zinloos maken. Overigens had de huisarts van [appellante] al op 4 oktober 2012 een re-integratieplan opgesteld waarin stond dat [appellante] vanaf
8 oktober 2012 4 uur per dag kon werken. Bij verschil van mening met de bedrijfsarts over de passendheid van de aangeboden arbeid kan de meest gerede partij een second opinion vragen aan het UWV op grond van art. 32 lid 2 Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (wet Suwi).