De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] de verplichtingen voortvloeiende uit die regeling naar behoren zal kunnen nakomen (artikel 288 lid 1, aanhef en onder c van de Faillissementswet, hierna: Fw).
Aan deze beslissing heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft er wel oog voor dat [appellante] aan haar toekomst werkt, maar daarbij lijkt zij de belangen van haar schuldeisers niet mee te wegen. Als [appellante] nu zou worden toegelaten en over drie jaar klaar is met de opleiding en (hopelijk) een goed betaalde baan kan gaan vervullen, zou de (reguliere) termijn van de schuldsaneringsregeling juist zijn verstreken en zullen de schuldeisers dus geen enkel profijt meer hebben van het rendement van die opleiding, terwijl [appellante] die opleiding zou hebben gevolgd in de periode dat zij maximaal moet sparen voor de schuldeisers en die opleiding ten koste gaat van haar verdiencapaciteit in die periode. [appellante] zou naast haar opleiding waarschijnlijk slechts hooguit één dag in de week betaald werk kunnen verrichten.
Waar het volgens de rechtbank op neerkomt is dat [appellante] ervoor kiest door te gaan op de door haar (kennelijk in samenspraak met de gemeentelijke instanties) ingeslagen weg, die gericht is op verdiencapaciteit op de lange termijn ten koste van verdiencapaciteit op de korte en middellange termijn. Die keuze staat [appellante] vrij, maar getuigt niet van een saneringsgezinde houding op dit moment, aldus de rechtbank.
Hoewel de rechtbank er ook oog voor heeft dat het voor [appellante] misschien moeilijk te begrijpen is dat het opleidingstraject waartoe zij heeft besloten in overleg met de instantie die haar ook bij de aanpak van haar schulden begeleidt, nu juist (mede) aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat, en dat het stoppen met de opleiding ook ongunstige financiële gevolgen kan hebben (studieschuld), geldt dat bij die gevolgen had kunnen en moeten worden stilgestaan voordat [appellante] tot het volgen van een dergelijke lange en tijdrovende opleiding besloot. De inhoud van de inspanningsverplichting in het kader van de schuldsanering is immers duidelijk, ligt vast in de wet en ligt ook voor de hand. De schone lei moet worden verdiend met drie jaar maximale inspanning voor de schuldeisers, niet met inspanningen die (alleen) op de eigen toekomst na de regeling zijn gericht. Hier is geen sprake van het nog gedurende een korte (uitloop)termijn afronden van een opleiding tijdens de schuldsaneringsregeling, waarbij de schuldeisers eventueel met een verlenging van de termijn zouden kunnen worden gecompenseerd voor de verminderde verdiencapaciteit aan het begin, maar van een pas net begonnen, langlopende opleiding voor de (reguliere) duur van de schuldsaneringsregeling. Een toelating onder gelijktijdige verlenging van de termijn biedt dan ook geen oplossing, aldus nog steeds de rechtbank.