In het principaal hoger beroep
2.3 [appellant] heeft in zijn hoger beroepschrift verzocht de beschikking van de kanton-rechter te vernietigen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. (…)
II. PontMeyer te veroordelen binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest de arbeidsovereenkomst vanaf 26 oktober 2018 te herstellen, dan wel vanaf een door het Gerechtshof te bepalen datum, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, of gedeelte daarvan, dat PontMeyer in gebreke blijft;
III. in het geval de arbeidsovereenkomst wordt hersteld vanaf een latere datum dan
26 oktober 2018, voorzieningen te treffen ter zake van de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst;
IV. PontMeyer te gebieden binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest het salaris, vermeerderd met de vakantiebijslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente aan [appellant] te voldoen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, of gedeelte daarvan, dat PontMeyer in gebreke blijft;
V. PontMeyer te gebieden binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest onvoorwaardelijk en zonder enige beperking [appellant] toe te laten tot de gebruikelijke werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, of gedeelte daarvan, dat PontMeyer in gebreke blijft;
Subsidiair:
VI. PontMeyer te veroordelen aan [appellant] een billijke vergoeding te betalen ad € 205.000,- bruto, althans een door het Gerechtshof te bepalen bedrag;
VII. PontMeyer te veroordelen aan [appellant] een transitievergoeding te betalen ad € 11.090,- bruto, althans een door het Gerechtshof te bepalen bedrag;
VIII. PontMeyer te veroordelen aan [appellant] de gefixeerde schadevergoeding te betalen ad € 8.106,48 bruto, althans een door het Gerechtshof te bepalen bedrag;
Primair en subsidiair
IX. PontMeyer te veroordelen binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest het volgende bericht te verspreiden onder het team van PontMeyer in Amersfoort onder verbeurte van een dwangsom ad € 2.500,- per dag, of gedeelte daarvan, dat PontMeyer in gebreke blijft:
“Geachte collega’s,
Op 26 oktober 2018 heeft PontMeyer de heer [appellant] op staande voet ontslagen zonder geldige reden daartoe. Inmiddels heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat hiervoor geen deugdelijke grond aanwezig was. PontMeyer had de heer [appellant] niet op staande voet mogen ontslaan. PontMeyer heeft haar excuses aan de heer [appellant] aangeboden.
Met vriendelijke groet,
PontMeyer N.V.
[naam directeur]
Algemeen directeur”
X. PontMeyer te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand ad € 14.007,43 inclusief BTW;
XI. PontMeyer te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 115,60 in het kader van de onterecht door [appellant] aan PontMeyer betaalde schadevergoeding voor niet betaalde goederen;
XII. PontMeyer te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 3.085,08 in het kader van de onterecht door [appellant] aan PontMeyer betaalde gefixeerde schadevergoeding;
XIII. PontMeyer te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 2.276,- in het kader van de onterecht door [appellant] aan PontMeyer betaalde proceskostenveroordeling;
XIV. PontMeyer te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van
de advocaat daaronder begrepen.
In het incidenteel hoger beroep
2.4 PontMeyer heeft in haar hoger beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en bij beschikking:
het Hof primair gevraagd, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te
verklaren beschikking, te oordelen dat de door [appellant] tegen de beschikking van de
rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort , d.d. 17 april 2019 aangevoerde grieven
niet kunnen leiden tot het oordeel dat het verzoek van PontMeyer tot een verklaring voor
recht dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] op 26 oktober 2018 rechtsgeldig is geëindigd door het aan [appellant] verleende ontslag op staande voet, ten onrechte is toegewezen, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, dan wel, wanneer een (of meerdere) door [appellant] aangevoerde grieven wel sla(a)g(t)(en), te oordelen dat de overige door PontMeyer aangedragen argumenten en stellingen (in zowel eerste aanleg als in hoger beroep), alsnog instandhouding van de op 17 april 2019 door de kantonrechter uitgesproken verklaring voor recht dat [appellant] rechtsgeldig op staande voet is ontslagen, rechtvaardigen, zodat een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst, al dan niet tegen een latere datum, betaling van salaris en/of toelating tot zijn werkzaamheden, niet aan de orde zijn en [appellant] derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen, waaronder tevens de vorderingen met betrekking tot de gevraagde rectificatie, de schadevergoeding wegens gemaakte advocaatkosten, de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen in het kader van schadevergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en proceskostenveroordeling, althans dat zijn vorderingen dienen te worden afgewezen en het door hem ingestelde hoger beroep tegen de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter dient te worden verworpen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit hoger beroep;
het Hof subsidiair, in het kader van voorwaardelijk incidenteel appel, voor zover mogelijk
in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, gevraagd te bepalen dat
[appellant] in verband met overschrijding van de termijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW,
niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen onder II, III, IV, V, VI en VIII van het door hem
ingediende beroepschrift;
voor het geval het Hof onverhoopt van mening is dat de gegeven verklaring voor recht dat PontMeyer [appellant] rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen niet in stand kan blijven en de termijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW evenmin is overschreden, het Hof meer subsidiair gevraagd, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens de daartoe aangevoerde redelijke grond(en), voor recht te verklaren dat PontMeyer aan [appellant] vanaf 26 oktober 2018 tot de datum per wanneer de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden geen salaris en emolumenten verschuldigd is en voor recht te verklaren dat PontMeyer aan [appellant] geen billijke vergoeding, transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd is.
Tot slot verzoekt PontMeyer het Hof [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, waaronder de vorderingen met betrekking tot het verzoek PontMeyer te gebieden [appellant] toe te laten tot diens werkzaamheden, haar te veroordelen tot rectificatie, schadevergoeding van de gemaakte advocaatkosten en terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen in het kader van schadevergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en de proceskostenveroordeling, althans dat zijn vorderingen dienen te worden afgewezen en het door hem ingestelde hoger beroep tegen de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter dient te worden verworpen.
Voor zover het Hof voornemens mocht zijn aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wel een billijke vergoeding en/of een gefixeerde schadevergoeding te verbinden, dan verzoekt PontMeyer de hoogte daarvan te matigen tot nihil, althans tot een in goede justitie door het Hof te bepalen bedrag, alles met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit hoger beroep.