In de beschikking van 19 augustus 2016 is in rov 5.7 overwogen:
“Het hof is van oordeel dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de verhoudingen tussen partijen ernstig en onherstelbaar zijn verstoord. Uit de verschillende overgelegde bescheiden, bezien in hun samenhang, komt naar voren dat er vanaf 2011 naast lof ook kritiek is geweest van BWV op het functioneren van [verzoekster] . De toonzetting van die kritiek is in de loop van de jaren scherper geworden en heeft geresulteerd in niet goede beoordelingen over 2013 en 2014. Uit de reacties van [verzoekster] op deze beoordelingen komt naar voren dat zij daar geen goed gevoel aan overhield (…) en het jammer vond (…). Een dergelijke ontwikkeling zet naar zijn aard druk op de verhoudingen tussen partijen.
Daar komt bij het “integriteitsincident” uit 2013. Uit de bescheiden destilleert het hof dat [verzoekster] toen de rol van haar mede MT-lid, [G] , bij de verkoop van een woning ter discussie heeft gesteld, omdat de vereiste toestemming van de RvC voor die verkoop ontbrak. In de beleving van BWV heeft [verzoekster] daarbij de integriteit van [G] ten onrechte in twijfel getrokken, terwijl in de beleving van [verzoekster] zij [G] op een correcte wijze heeft bejegend (…). Ook een dergelijke incident zet naar zijn aard (verder) druk op de verhoudingen, indien de kwestie blijft sudderen (zoals het geval lijkt gelet op de verklaring van [G] dat geen gesprek heeft plaatsgevonden en de omstandigheid dat uit het verslag van de RvC over de gesprekken met [verzoekster] naar voren komt dat zij toen opnieuw de kwestie van de verkoop van de woning in Gramsbergen ter sprake heeft gebracht).
Verder komt daar bij dat BWV in het gesprek van 28 april 2015 de mogelijkheid van beëindiging van de arbeidsverhouding op een korte termijn heeft aangekaart, terwijl (naar BWV niet heeft weersproken) [verzoekster] juist haar baan [het hof leest: wilde] behouden. Ook een dergelijk verschil van insteek zet naar zijn aard een arbeidsverhouding onder druk.
Aannemelijk is dat een en ander bij elkaar gevoegd heeft geleid tot een (beginnend) arbeidsconflict. Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat ook in hun visie dit het geval was. Hiermee strookt dat (op voorstel van [verzoekster] ) vervolgens mediation is beproefd: bij uitstek een middel om te trachten om een (beginnend) arbeidsconflict op te lossen. De mediation heeft echter geen oplossing kunnen bieden, zoals blijkt uit het staken daarvan. Uit de voor het staken van de mediation door de mediator gegeven verklaring moet worden afgeleid dat zelfs een basis om tot overeenstemming te komen ontbrak. Daaruit kan voorts worden afgeleid dat inmiddels sprake was van een voldragen arbeidsconflict. Gevoeglijk kan worden aangenomen dat dit conflict verder op scherp is gesteld doordat [verzoekster] zich vervolgens heeft gewend tot de RvC en in gesprekken met (leden van) de RVC in de beleving van die leden ten onrechte integriteitsschendingen van (onder meer) [E] aan de orde heeft gesteld (…).
In de situatie dat een mediation niet is gelukt en de conflictueuze verhoudingen vervolgens alleen maar verder zijn geëscaleerd, kan de conclusie geen andere zijn dan dat de arbeidsverhouding duurzaam en grondig is verstoord. De verschillende medische rapportages geven ook aan dat de (voortdurende) gezondheidsklachten van [verzoekster] mede voortspruiten uit een arbeidsconflict (…).”