Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 22 januari 2018, heeft de man verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te wijzigen de uit de vaststellingsovereenkomst van juni 2015 blijkende door hem verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, alsmede de uit de aanvullende afspraak volgende extra bijdrage in haar kosten van levensonderhoud van € 2.000,- per jaar tot aan september 2017, en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op:
€ 981,- bruto per maand over de periode januari tot en met juli 2016;
€ 941,- bruto per maand over de periode augustus tot en met december 2016;
€ 677,- bruto per maand vanaf 1 januari 2017; nihil vanaf 1 januari 2020.
Althans de door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie met ingang van 1 januari 2016, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum vast te stellen op een
bedrag lager dan € 1.280,- bruto per maand en/of (daarbij) vast te stellen dat de man aan de vrouw geen betaling verschuldigd is van enig bedrag ter zake wettelijke indexering van het bedrag van oorspronkelijk € 1.280,- bruto per maand over de jaren 2016 tot en met 2018, en per 1 januari 2020, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, vast te stellen op nihil.