Getuige [gebiedsmanager 2] heeft, voor zover relevant, verklaard: “(…) U vraagt mij of ik [verzoeker] kende. Ik heb hem leren kennen vanaf oktober 2016, toen werd ik gebiedsmanager. Dat was bij de kennismaking met het team, hij zat toen in mijn team. Toen ik aangesteld werd als gebiedsmanager was er een introductie met mijn leidinggevende en een HR-manager. Toen zijn wij door de personalia van mijn team gegaan en werd aangegeven dat aan [verzoeker] een ‘smetje’ zat. Er werd niet volledig uitgelegd wat dat ‘smetje’ was. Ik wilde dat niet, ik was een nieuwe leidinggevende en vind dat mensen een nieuwe kans verdienen om verder te kunnen. Ik heb geen kennis genomen van correspondentie of personeelsdossiers van wie dan ook in mijn team.
U vraagt mij of mij vóór het incident waarover we het vandaag hebben nog iets ter ore is gekomen over het functioneren van [verzoeker] in relatie tot de problemen uit het verleden. Ik heb gehoord van een paar zaken, zoals het bestellen van wijn. Vanuit [verzoeker] zelf is mij niets ter ore gekomen, het enige dat ik meegekregen heb is over het bestellen van wijn en het lastig vallen een dame. Pas toen het is gaan escaleren is mij alles ter ore gekomen en bleek dat het echt ergens over ging.
U vraagt mij of ik mij kan herinneren dat ik aangesproken ben bij de leidinggevendenbijeenkomst over [verzoeker] . Ik werd aangesproken door [gebiedsmanager 1] , ik wist dat [verzoeker] met hem in gesprek zou treden. [verzoeker] had mij verzocht of hij niet in [plaats 2] kon werken, ik heb hem verwezen naar [gebiedsmanager 1] . Ik vroeg [gebiedsmanager 1] daar naar. Wat hij mij zei kan ik niet woordelijk reproduceren, maar wat [gebiedsmanager 1] uitstraalde was dat [verzoeker] het niet leek te willen begrijpen. Hij had [verzoeker] expliciet aangegeven dat er geen plek was voor [verzoeker] in [plaats 2] . Hij leek er echt klaar mee te zijn, ik proefde heel veel moedeloosheid bij [gebiedsmanager 1] .
U vraagt mij of [gebiedsmanager 1] mij heeft verteld dat hij [verzoeker] gezegd zou hebben dat [verzoeker] niet op de locatie [plaats 1] mocht komen. Het lag allemaal te gevoelig, in die strekking heeft hij het gezegd. De exacte woorden kan ik niet meer reproduceren. De strekking was dat [verzoeker] er niet meer kon werken, niet meer welkom was, in relatie tot hetgeen had plaatsgevonden met die vrouwelijke collega. Ik heb die informatie ter kennisneming aangenomen. Ik heb aangenomen dat de boodschap wederom kenbaar was geworden bij [verzoeker] .
U vraagt mij of [verzoeker] nog heeft gezegd dat hij van plan was naar [vestiging] te gaan. Dat heeft hij niet gedaan. Hij had daar functioneel ook niks te doen. (…)
U vraagt mij of ik later nog met [verzoeker] erover heb gesproken, waarom hij naar [x] is gegaan op de 24ste. Toen zat ik in het buitenland, ik werd gebeld door [gebiedsmanager 1] met de mededeling dat [verzoeker] toch naar [vestiging] was geweest en [x] geconfronteerd werd met zijn komst. Zij was in paniek. [verzoeker] had op dat moment werk moeten doen in [plaats 3] , ik was verbaasd dat hij daar was. Ik heb hem er op aangesproken, dat hij daar niks te zoeken had. Die dag hebben wij hem geschorst. (…)
U vraagt mij of ik tevreden was over [verzoeker] en zijn functioneren. Ja, hij deed zijn werk goed. Hij vertelde mij meermaals dat hij het naar zijn zin had in [plaats 3] .
U vraagt mij of er nog in mijn eigen team is gesproken over de situatie. Op 27 maart hadden wij een teambijeenkomst waar [verzoeker] niet bij was omdat hij geschorst was. Ik heb het team daarover geïnformeerd. [coördinator] kwam bij mij in de pauze en vertelde dat [verzoeker] bij hem langs was geweest en vertelde dat hij naar [plaats 1] wilde en dat daar een vacature was. Hij heeft hem toen benadrukt dat dat niet zou kunnen. [coördinator] is coördinator en stuurt ook [verzoeker] voor een deel aan. Hij bespreekt de werkzaamheden. Hij is geen leidinggevende van [verzoeker] , maar hij coördineert het werk in een aantal gebieden en coördineert ook een aantal teamleden. Hiërarchisch is hij geen leidinggevende. [coördinator] en [verzoeker] kennen elkaar al langer, zij hebben al jaren samengewerkt. Ik weet absoluut zeker dat [coördinator] wist van de situatie in [plaats 2] . (…)
U vraagt mij naar de bijeenkomst op de maandag na het telefoongesprek van [verzoeker] met [gebiedsmanager 1] .
U vraagt mij waarom ik [verzoeker] niet direct na dat gesprek heb aangesproken. Ik zag die noodzaak niet, ik kende de geschiedenis niet in de mate zoals ik hem nu ken. Ik ben de donderdag daarop naar het buitenland gegaan, ik zag geen reden [verzoeker] op dat moment daarover te ondervragen of aan te spreken.
U vraagt mij of [gebiedsmanager 1] in het gesprek met mij heeft gezegd dat hij [verzoeker] heeft gezegd dat hij absoluut niet op [plaats 1] mocht komen. Dat is aan de orde geweest.
U vraagt of [gebiedsmanager 1] mij heeft laten weten dat [verzoeker] ontzettend boos was dat hij niet in aanmerking kwam voor een functie in [plaats 1] en of [gebiedsmanager 1] zich ernstig zorgen maakte over het functioneren van [verzoeker] . Dat staat mij niet bij.”