GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.214.879/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/1952024 / HA ZA 05-408)
1 [appellant] ,
wonende te [A] ,
hierna: [appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
hierna: [appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudend te Assen,
[geïntimeerde]
,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P.J. Jans, kantoorhoudend te Groningen.
2 De vordering en de beslissing van de rechtbank
2.1
Zoals in het arrest van 24 oktober 2017 al werd overwogen, heeft de rechtbank in het eindvonnis van 19 november 2014 de koopovereenkomst met betrekking tot de schilderijen Het Reitdiep en Pic de Luc ontbonden en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 32.006,81 en kosten, alsmede tot schadevergoeding op te maken bij staat, voor wat betreft de onverkoopbare, 'besmette' privékunstcollectie en gederfde verkoopopbrengst. Tegen het eindvonnis dat in de daaropvolgende schadestaatprocedure is gewezen, is door beide partijen hoger beroep ingesteld. De comparitie bij het hof in die zaak, met nummer 200.247.829, is ook op 20 mei 2019 gehouden, en uitspraak wordt in beide zaken gelijktijdig gedaan.
3 De beoordeling
3.1
In deze zaak is het hoger beroep blijkens onderdeel 1 van de memorie van grieven niet langer gericht tegen het vonnis van 8 januari 2014, maar slechts tegen de vonnissen van
23 juli 2014 en 19 november 2014. De grieven tegen die uitspraken lenen zich voor de volgende thematische bespreking.
verzoek om herziening (grief I)
3.2
In het arrest van 30 oktober 2012 heeft het toenmalige gerechtshof Leeuwarden 'verstaan' dat de schilderijen Het Reitdiep en Pic de Luc voor vals moeten worden gehouden. De zaak is daarna terugverwezen naar de toenmalige rechtbank Assen om met inachtneming van dat oordeel de zaak verder te behandelen en te beslissen. De rechtbank heeft vervolgens een comparitie van partijen gehouden. Uit de daarvan opgemaakte proces-verbaal en de aangehechte aantekeningen blijkt dat mr. Schönfeld toen namens [appellanten] c.s. het volgende heeft aangevoerd.
Naar onze mening kunnen we de vraag of de schilderijen echt zijn, nog niet als afgesloten
beschouwen.
Ik dring er bij de rechtbank Assen op aan het NFI aan te wijzen als onafhankelijke deskundige om "Reitdiep" en "Pic de Luc" te laten onderzoeken of in ieder geval "Reitdiep"; "Pic de Luc" was immers al eerder bij het Gerechtelijk Laboratorium in 1992/1993; er werd een acrylvezel in Pic de Luc aangetroffen. Dr. Nicolas Eastaugh, de belangrijke Engelse, door Milko den Leeuw (ASSR) ingeschakelde, topdeskundige trof geen acrylvezel aan, in geen van beide schilderijen (Pic de Luc en Reitdiep), blijkens zijn scientific analysis report (appendix 3 pag. 1, onderste alinea), wel een overdadige hoeveelheid bijenwas. Voor verschillen zoals deze zijn door Forensicon/Milko den Leeuw geen verklaringen aangedragen. De voor de hand liggende verklaring is, dat Dr. Eastaugh de verkeerde samples toegezonden heeft gekregen, althans geen monsters van de door het Hof als vals bestempelde gouaches "Pic de Luc" en "Reitdiep" !!!
3.3
[appellante] heeft bovendien opgemerkt dat het NFI een acrylvezel heeft gevonden en de deskundige niet, en dat [appellanten] c.s. een nieuw onderzoek naar de schilderijen wilden omdat (dus) mogelijk verkeerde monsters zijn gebruikt.
3.4
De rechtbank is daar niet in meegegaan, omdat [appellanten] c.s. geen cassatie hebben ingesteld tegen het arrest waarin het Hof de twee genoemde schilderijen voor vals heeft gehouden (rechtsoverweging 2.4 van het vonnis van 23 juli 2014).
3.5
De grief komt erop neer dat de rechtbank in deze opmerkingen een verzoek om herroeping op grond van in de procedure gepleegd bedrog had moeten lezen als bedoeld in artikel 382 Rv. Dat is om de volgende reden ongefundeerd.
3.6
Een verzoek tot herroeping wordt ingevolge artikel 384 lid 1 Rv gebracht voor de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. Het standpunt van [appellanten] c.s. is, dat het hof als zodanig moet worden gezien (grieven onder 12 en 13; pagina 6 onderaan). Alleen al om die reden valt op grond van de redenering van [appellanten] c.s. niet in te zien dat de rechtbank de uitlatingen van mr. Schönfeld als een vordering tot herroeping had moeten, of zelfs maar kunnen opvatten. Dat is temeer niet het geval, omdat het verzoek is gebaseerd op stukken die destijds in hoger beroep al onderdeel van de discussie uitmaakten. Het kan om die reden dus niet gaan om bedrog dat pas na de uitspraak van het hof is ontdekt of ontdekt had kunnen worden, zoals bij een beroep op herziening wegens bedrog wel is vereist.
3.7
Als de geciteerde opmerkingen al als een verzoek om herziening waren opgevat, dan zou dat verzoek gelet op het voorgaande op onbevoegdheid van de rechtbank zijn afgestuit, en zou bovendien een eventuele, onterechte inhoudelijke beoordeling tot afwijzing hebben moeten leiden.
Terugbetaling van de koopsom (grief II)
3.8
In rechtsoverweging 2.9 van het vonnis van 23 juli 2014 heeft de rechtbank overwogen dat de overeenkomsten betreffende de twee genoemde schilderijen zullen worden vernietigd, omdat beide partijen er bij het sluiten van de overeenkomsten van uitgingen dat deze schilderijen authentiek waren. Volgens de rechtbank was voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet gesloten zou zijn als toen bekend was geweest dat deze schilderijen voor vals gehouden moeten worden. Hiertegen is een grief gericht.
3.9
De grief faalt omdat daarmee wordt miskend dat de rechtbank uiteindelijk de ontbinding van de koopovereenkomst heeft uitgesproken en aan vernietiging wegens dwaling niet is toegekomen (zie rechtsoverweging 2.4 van het vonnis van 19 november 2014).
3.10
Voor zover [appellanten] c.s. met hun tweede grief bedoelen dat voor ontbinding geen plaats was, omdat [geïntimeerde] wist dat hij 'besmette' schilderijen kocht, en daarom slechts een zacht prijsje hoefde te betalen, kan de grief ook geen doel treffen. Vast staat immers dat de schilderijen aan [geïntimeerde] zijn verkocht als waren zij echt, en dat [geïntimeerde] mocht verwachten dat de schilderijen van de hand waren van de schilders aan wie zij waren toegeschreven (zie rechtsoverweging 2.10 in het vonnis van 19 november 2014, waar niet tegen is gegriefd). Een eventuele lage verkoopprijs kan aan de werking van die garantie niet afdoen.
3.11
Voor zover [appellanten] c.s. wel zijn uitgaan van een geldige ontbinding, maar bedoelen te betogen dat zij desalniettemin ten onrechte zijn veroordeeld tot restitutie van de koopsom, omdat [geïntimeerde] met de koop van besmette schilderijen bewust het risico heeft genomen c.q. de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat de echtheid ervan ter discussie zou kunnen komen te staan, vindt de grief geen steun in het recht. Een dergelijk risico kan namelijk - als het al bewust is genomen - niet in de weg staan aan de uit artikel 6:271 BW voortvloeiende verplichting de op grond van de ontbonden overeenkomst verrichte betaling ongedaan te maken.
Toegewezen schadeposten (grieven III en IV)
3.12
[appellanten] c.s. maken bezwaar tegen toewijzing van schade die bestaat uit het verschil tussen de aan- en verkoopprijs van de schilderijen en de kosten van de restaurateur en Forensicon. Voor zover de desbetreffende grieven voortbouwen op de hiervoor besproken grieven, delen ze het lot daarvan. Voor het overige worden de grieven niet onderbouwd.
3.13
De grieven bevatten geen stellingen die hiervoor niet zijn besproken, en die wel tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Verdere bespreking van de grieven is daarom niet nodig. [appellanten] c.s. zullen ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten (de kosten van het incdident daarin begrepen) worden veroordeeld (tariefgroep III, 2,5 punten).
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
In de hoofdzaak
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 23 juli 2014 en 19 november 2014;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 711,- voor verschotten en op € 3.477,50,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze uitspraak ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.H. Kuiper en mr. K.E. Mollema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 juli 2019.