Daartegenover is echter ook het volgende gebleken. Rechthebbende heeft al gedurende langere tijd de bestendige wens dat er een andere bewindvoerder voor haar wordt benoemd, omdat er naar haar mening sprake is van een verstoorde verstandhouding en samenwerking met de bewindvoerder. Rechthebbende heeft verklaard dat - vanuit haar beleving - reeds vanaf 2016/2017 de samenwerking en communicatie met de bewindvoerder steeds moeizamer is gaan verlopen. Volgens rechthebbende heeft zij hierover een aantal keer een gesprek gehad met de bewindvoerder, maar dit heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid.
Rechthebbende voelt zich naar eigen zeggen op een kinderlijke wijze benaderd door de bewindvoerder. Inmiddels ervaart rechthebbende de situatie als dusdanig belastend dat zij de bewindvoerder eigenlijk niet meer durft te mailen of ruimte voelt om het gesprek aan te gaan, omdat zij het idee krijgt dat de bewindvoerder haar als zeer lastig ervaart en vindt dat zij onnodig vaak contact zoekt. Gelet op de inhoud en toon van de door rechthebbende overgelegde e-mailcorrespondentie, acht het hof het invoelbaar dat rechthebbende de communicatie niet meer als prettig ervaart: de e-mails van de bewindvoerder geven met name blijk van een niet mis te verstane irritatie richting rechthebbende en, naar het oordeel van het hof, niet (meer) van een professionele opstelling van de bewindvoerder en een zakelijke, objectieve, communicatie.
Verder is het hof gebleken dat er in ieder geval aan de zijde van rechthebbende geen mogelijkheden meer zijn om de samenwerking tussen haar en de bewindvoerder te verbeteren en/of herstellen. De verstoorde samenwerking is voor rechthebbende emotioneel belastend en leidt bij haar tot voortdurende spanning en onzekerheid, ook over haar financiële situatie en haar vaardigheden op dat terrein. Gelet op deze situatie acht het hof het in het belang van rechthebbende dat hierin verandering komt. Het feit dat de bewindvoerder kennelijk nog wel vertrouwen heeft in een werkbare samenwerking met rechthebbende, dan wel mogelijkheden ziet om de vertrouwensband met rechthebbende te herstellen, acht het hof, nog afgezien van het feit dat het hof niet duidelijk is op welke wijze de bewindvoerder dit wil realiseren, derhalve voor zijn beslissing niet van doorslaggevend belang.
Het hof neemt bij zijn oordeel verder in aanmerking dat de verstoorde verhoudingen tussen de bewindvoerder en rechthebbende - los van de vraag wat de oorzaak hiervan is -, rechthebbende belemmeren om nog te profiteren van de onderbewindstelling terwijl zij heeft aangegeven juist meer behoefte te hebben aan professionele ondersteuning en overleg omdat de schuldsaneringsregeling volgend jaar zal eindigen en zij er onzeker over is of zij daarna, op afzienbare termijn, zelf haar financiën weer zal kunnen beheren. Een gesprek over de door rechthebbende gewenste (extra) ondersteuning is echter met de huidige bewindvoerder niet mogelijk. [informant] heeft in dat verband desgevraagd ter zitting verklaard bereid te zijn om daarover het gesprek met rechthebbende aan te gaan.