GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.244.010/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4351110)
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
Stichting Nijestee,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Nijestee,
advocaat: mr. C.E. van der Wijk, kantoorhoudend te Groningen.
2 De vaststaande feiten
2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
2.2
Nijestee verhuurt aan [appellant] de woning aan de [a-straat 1] te [A] . Deze woning was aanvankelijk, per 1 februari 1981, verhuurd aan de moeder van [appellant] . [appellant] is vanaf 15 februari 2002 bijgeschreven als huurder op de met Nijestee gesloten huurovereenkomst van zijn moeder. Sinds het overlijden van zijn moeder huurt [appellant] de woning alleen.
2.3
Al jaren heeft Nijestee discussie met [appellant] over de opslag van spullen, vervuiling en een brandgevaarlijke situatie in het gehuurde. Ondanks de nodige inspanningen van partijen en inschakeling van hulpverlenende instanties, is het in de loop der tijd niet gelukt om tot een voor Nijestee acceptabel resultaat te komen.
4 De beoordeling van de grieven en de vordering
4.1
[appellant] komt met drie grieven op tegen het vonnis van 5 juni 2018. Gelet op deze grieven is [appellant] het niet eens met de gedragsaanwijzingen die hem onder sub 1 van het vonnis van 5 juni 2018 zijn opgelegd. [appellant] wenst dat de beslissing tot deze gedragsaanwijzingen en de daaraan gekoppelde voorwaardelijke ontruiming wordt vernietigd. Het hof stelt vast dat de gedragsaanwijzingen die [appellant] onder sub 2 van het vonnis van 5 juni 2018 zijn opgelegd (nakoming van de verplichtingen uit de Woonkansovereenkomst) geen onderdeel zijn van het geschil in hoger beroep.
4.2
Met grief I keert [appellant] zich tegen de gedragsaanwijzingen tot vermindering van de hoeveelheid vuurbelasting en tot herstel van elektriciteitsaansluitingen. Bij de beantwoording van de vraag of deze gedragsaanwijzingen gerechtvaardigd zijn, zijn alle omstandigheden van het geval van belang en wel naar de stand van het moment dat hierover een beslissing genomen wordt. Hiervan uitgaande dient opnieuw onder ogen te worden gezien of naar de huidige stand van zaken, dus ex nunc, grond bestaat voor de gedragsaanwijzingen.
Verminderen hoeveelheid vuurbelasting
4.3
Het hof stelt vast dat de gemeente Groningen inmiddels opruimwerkzaamheden heeft uitgevoerd, waardoor de hoeveelheid vuurbelasting in de woning is verminderd. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] in zoverre aan de gedragsaanwijzing onder sub 1 van het vonnis van 5 juni 2018 heeft voldaan. Daarmee is het belang aan dit gedeelte van de vordering van [appellant] komen te ontvallen.
4.4
Het hof voegt hier aan toe dat de kantonrechter in eerste aanleg op goede gronden tot een gedragsaanwijzing op dit punt heeft kunnen komen. Daarvoor acht het hof van belang de uitkomsten van het brandveiligheidsonderzoek dat door de brandweer Groningen in de woning is uitgevoerd (neergelegd in het rapport van 23 april 2018) en de situatie zoals de kantonrechter deze bij de derde comparitie ter plaatse op 15 mei 2018 heeft aangetroffen. [appellant] heeft hier onvoldoende tegen ingebracht, terwijl hij zich met ondertekening van de Woonkansovereenkomst ook heeft verbonden om de hoeveelheid vuurbelasting in met name de werkkamer en de slaapkamer te verminderen.
Herstel van de elektriciteitsaansluitingen
4.5
[appellant] stelt dat er geen sprake is van een brandonveilige situatie in het gehuurde. Voorts wijst hij er op dat hij als huurder niet aan de elektriciteitsaansluitingen in het door hem gehuurde mag komen en dat het dus op de weg ligt van Nijestee als verhuurder om zorg te dragen voor herstel.
4.6
Nijestee voert hier tegen aan dat Elekrospekt na afronding van de opruimwerkzaamheden door de gemeente Groningen op 23 oktober 2018 een inspectie van de elektrische laagspanningsinstallatie heeft uitgevoerd. Elektrospekt heeft geen acuut levensbedreigende situatie aangetroffen maar concludeert wel dat actie is vereist om gebreken en/of onvolkomenheden aan de installatie te verhelpen. Uit het rapport van Elektrospekt blijkt dat die gebreken en/of onvolkomenheden hun oorzaak niet vinden in de installatie zelf maar in de omstandigheid dat [appellant] hieraan geknutseld heeft. [appellant] heeft onder meer wandcontactdozen gewijzigd, afdichtingen en deksels verwijderd en aders verlegd. Gelet hierop meent Nijestee dat het op de weg van [appellant] ligt om een elektricien in te schakelen die de elektrische installatie in het gehuurde weer in orde maakt.
4.7
Het hof volgt Nijestee hierin. Op grond van de bevindingen van Elektrospekt is het herstel van de elektrische installatie in het gehuurde met het oog op de brandveiligheid nodig. De niet onderbouwde betwisting van [appellant] dat geen sprake zou zijn van een brandonveilige installatie acht het hof onvoldoende om de bevindingen van Elektrospekt te weerleggen en ter zijde te stellen.
Nu verder als onweersproken is komen vast te staan dat [appellant] wijzigingen heeft aangebracht waardoor sprake is van gebreken en/of onvolkomenheden aan de elektrische installatie die herstel behoeven, is het hof met Nijestee van oordeel dat [appellant] voor herstel door middel van inschakeling van een elektricien hoort te zorgen. Niet alleen heeft [appellant] met ondertekening van de Woonkansovereenkomst de verplichting op zich genomen tot ongedaanmaking van onveilige elektriciteitsaansluitingen, op grond van artikel 7:206 lid 2 BW is de huurder ook gehouden om zorg te dragen voor herstel van gebreken en schade die hij zelf heeft veroorzaakt. De kosten hiervan komen ook voor rekening van de huurder.
4.8
Uit het voorgaande vloeit voort dat de tegen de gedragsaanwijzingen gerichte grief I niet slaagt.
Voorwaardelijke ontruiming
4.9
In grief II stelt [appellant] de voorwaardelijke ontruiming aan de orde. Partijen hebben geen stellingen betrokken over de meer principiële vraag of een ontruiming onder de voorwaarde dat niet is voldaan aan bepaalde gedragsaanwijzingen al dan niet toelaatbaar is. Het hof zal zich daar dan ook niet over uitlaten. Hierna zal het hof ingaan op de stellingen die [appellant] in dit verband wel heeft betrokken.
4.10
[appellant] stelt allereerst dat de voorwaardelijke ontruiming van tafel moet omdat hij het niet eens is met de gedragsaanwijzingen onder sub 1. Hieraan gaat het hof voorbij gelet op wat hiervoor is overwogen over die gedragsaanwijzingen.
4.11
[appellant] wijst er verder op dat de gemeente Groningen zich nu met de kwestie is gaan bemoeien. Door deze bestuursrechtelijke aanpak zijn de opgelegde gedragsaanwijzingen niet langer valide en is het in ieder geval niet meer noodzakelijk om daaraan de sanctie van voorwaardelijke ontruiming te verbinden. Hierin kan [appellant] niet worden gevolgd. Een bestuursrechtelijk en civielrechtelijk traject kunnen naast elkaar bestaan. Als het gedrag of de handelwijze van een huurder daar aanleiding toe geeft kan de verhuurder de civiele rechter benaderen met een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, ook indien op basis van diezelfde feiten en omstandigheden een overheid als derde daarover een bestuursrechtelijk oordeel geeft en/of ingrijpt.
4.12
Dat [appellant] geen juridische toetsingsmogelijkheid meer zou hebben in het geval Nijestee van mening is dat [appellant] zich niet aan de gedragsaanwijzingen houdt en [appellant] vindt dat dat wel het geval is, is tenslotte niet juist. Indien [appellant] meent dat Nijestee op eigenlijke gronden tot ontruiming over gaat, kan hij een executie kort geding aanhangig maken. In die procedure zal de rechter vervolgens een oordeel kunnen geven over de vraag of al dan niet aan de gedragsaanwijzingen is voldaan en of op die basis ontruiming gerechtvaardigd is. Grief II slaagt ook niet.
4.13
In het falen van de grieven I en II ligt besloten dat ook grief III, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, faalt.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis kantonrechter te Groningen van 5 juni 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Nijestee vastgesteld op € 726,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, W.P.M. ter Berg en D.H. de Witte en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2020.