GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
|
: Wahv 200.250.567/01
|
CJIB-nummer
|
: 217109027
|
Uitspraak d.d.
|
: 2 april 2020
|
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 29 oktober 2018, betreffende
[betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [A] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
Het verloop van de procedure
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren buiten een parkeervak bij één van de borden
E4 tot met E10, E12 of E13 van de bijlage I van het RVV 1990”. Deze gedraging is verricht op
3 maart 2018 om 16:04 uur op de Ina Boudier-Bakkerlaan in Utrecht met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
2. De betrokkene stelt in hoger beroep dat de kantonrechter blijkens het proces-verbaal van de zitting zijn verweer onjuist heeft weergegeven. In het proces-verbaal staat vermeld dat de betrokkene aanvoert dat er geen sprake was van parkeren omdat de betrokkene aan het laden en lossen was, terwijl hij ter zitting juist heeft aangegeven dat er sprake was van parkeren met bijbehorende verhuisactiviteiten.
3. In het kader van de Wahv-procedure dient van het verhandelde ter zitting van de kantonrechter een proces-verbaal te worden opgemaakt. Dit proces-verbaal dient een zakelijke weergave te bevatten van wat is voorgevallen ter zitting, hetgeen betekent dat het proces-verbaal geen letterlijke weergave behoeft te bevatten van de besproken argumenten. Het hof stelt op basis van de inhoud van het beroepschrift van de betrokkene vast dat hetgeen door de betrokkene wordt geduid als een onjuiste weergave van zijn argumentatie op een verkeerde lezing van de inhoud van het opgemaakte proces-verbaal berust. Dat er sprake is van verhuisactiviteiten, zoals door de betrokkene gesteld, impliceert immers het laden en lossen van goederen. In relatie tot de plaats alwaar de gedraging is vastgesteld is dit relevant voor de vaststelling van de gedraging. De door kantonrechter in het proces-verbaal opgenomen bewoordingen moet aldus als het welwillend in een juridische context plaatsen van hetgeen door de betrokkene naar voren is gebracht worden gelezen. Het verweer faalt.
4. Nu de betrokkene aangeeft dat er sprake is geweest van parkeren en dat dit plaatsvond buiten de daarvoor bestemde parkeervakken is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op hetgeen overigens door de betrokkene is aangevoerd dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten.
5. In dit verband voert de betrokkene aan dat de door hem gehuurde bedrijfswagen, gelet op de afmetingen van het voertuig, niet past in de op het terrein van het studentenwoningencomplex ter plaatse aanwezige parkeervakken zonder het risico te nemen naast het voertuig geplaatste voertuigen te beschadigen. Dit betekent dat met een dergelijk voertuig niet volgens de op het terrein geldende voorschriften kan worden geparkeerd. Een en ander is voor de betrokkene reden geweest om de gebruikte verhuiswagen te parkeren op een plaats die de verhuizing van zijn dochter mogelijk maakte en geen hinder opleverde voor de overige weggebruikers.
6. Het hof begrijpt het verweer van de betrokkene als een beroep op overmacht. Aan een dergelijk beroep dient tenminste de eis te worden gesteld dat feiten of omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden dat de gemachtigde onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. De betrokkene heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij in de geschetste omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dat hij heeft gedaan. Een verhuizing veronderstelt het laden en lossen van diverse goederen, maar daarnaast vaak ook andere werkzaamheden. Het hof merkt op dat het voor de betrokkene in dit geval voor het laden van lossen van goederen van enige omvang of enig gewicht was toegestaan het voertuig op de parkeerplaats op een niet voor de overige weggebruikers hinderlijke wijze tot stilstand te brengen, gedurende de tijd die daarvoor nodig was. Voor zover met de verhuizing echter tijd is benodigd voor het uitvoeren van andere werkzaamheden en het inladen en uitladen van de andere dan de hiervoor bedoelde goederen, had de betrokkene, indien de op het terrein beschikbare parkeervakken naar de mening van de betrokkene te klein zijn om daarbinnen zijn voertuig te parkeren, elders - op grotere afstand - een parkeergelegenheid kunnen en dienen te zoeken. Het verweer wordt verworpen.
7. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.