[E] heeft de definitieve versie van het deskundigenbericht op
20 juli 2018 bij de rechtbank Noord-Holland ingediend.
Op pagina 9 en 11 van het deskundigenbericht staat, onder andere, vermeld:
“2-10-2012: Hemischouderprothese links, mogelijk is de component in een wat hoge positie geplaatst ten opzichte van de peroperatieve situatie.
(...)
18-3-2014: (...) De prothese staat wat aan de hoge kant, met wat te veel mediale offset.”
Op pagina 20 van het deskundigenbericht staat, onder andere, vermeld:
“19-01-2015: brief van collega [C] , orthopedisch chirurg Bergman klinieken. Betrokkene is gezien ter poliklinische controle. Er wordt geconstateerd dat de prothese en de humerus niet diep genoeg zit en dat het kopje te groot is.”
Op pagina 25 en 29 van het deskundigenbericht staat over de vijfde operatie, onder andere, vermeld:
“Tot slot is het bij niet functioneren van de schouderprothese bij betrokkene gezocht naar een aanleiding daarvoor. Op grond van kleine afwijkingen is gesuggereerd dat dit nog te verbeteren viel en daarop is een laatste operatie uitgevoerd waarbij de prothese wat dieper geplaatst is en de maat van de prothese ook iets kleiner gekozen is.”
“Op pagina 29 van het deskundigenbericht staat over de vijfde operatie, onder andere, vermeld:
“In de periode tussen de operatie op 17-03-2014 en de operatie op 11-02-2015 is een expectatief beleid door collega [C] gevolgd zoals dat gebruikelijk is bij een frozen shoulder. Het is ook lastig om in een dergelijke fase middels een operatie dit beeld te beïnvloeden (…) Nadat betrokkene voor een second opinion collega [D] had bezocht is collega [C] daarvan op de hoogte gesteld. Hij heeft ook telefonisch contact gehad met collega [D] en uiteindelijk is besloten om betrokkene samen te opereren. Het is als zeer zorgvuldig aan te merken dat collega [C] het zo georganiseerd heeft dat deze operatie samen met collega [D] uitgevoerd kon worden.
(…)
Deze operatie vond plaats op 11-02-2015. Tijdens deze operatie is de bestaande humerale component verwijderd en is een nieuwe component gekozen die gecementeerd is aangebracht. Hierbij was daardoor de mogelijkheid om een kleinere maat prothese te kiezen en deze ook wat dieper te plaatsen. Uit opeenvolgende foto's blijkt ook dat de laatste component wat dieper staat dan de prothesecomponent die op 17-03-2014 is geplaatst.
Toen tijdens deze operatie is gekozen voor een 40 mm kop. Dat betekent dat de diameter van deze kop 2 mm kleiner is dan de kop die daarvoor in de schouder was geplaatst namelijk 42 mm.”
Op pagina 30 en 31 van het deskundigenbericht staat over de derde operatie, onder andere, vermeld:
“Het is mijn mening dat collega [C] niet onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens de derde operatie op 1-10-2012.
(...) Na de operatie hield betrokkene veel pijnklachten. Een röntgenologische follow up toont aan dat de protheseplaatsing qua hoogte adequaat is maar dat er wel een duidelijke verplaatsing van het centrum van rotatie naar mediaal heeft plaats gevonden (...). ”
Op pagina 31 tot en met 33 van het deskundigenbericht staat over de vierde operatie, onder andere, vermeld:
“Het is mijn mening dat collega [C] niet onzorgvuldig, tijdens de vierde operatie, op 17-03-2014 heeft gehandeld.
(...) Na de operatie zijn er röntgenfoto’s gemaakt en bij analyse daarvan kan gesteld worden dat de steel iets te hoog zit. Tevens is te zien dat het centrum van rotatie van deze prothesekop meer naar mediaal ligt ten opzichte van de pre-existente anatomische situatie, dat wil zeggen voordat de hemischouderprothese geplaatst was. Het is bij een revisie operatie lastig om een optimale positie te verkrijgen. De markeringspunten zijn moeilijker te herkennen.
(...) Kortom kan ik stellen dat er achteraf, ten aanzien van de positie van de prothese, wel aanmerkingen te plaatsen zijn en er aan de hand van de röntgenfoto 's te stellen valt dat een nog optimalere positie tot een betere functie had geleid, echter dit betekent niet dat de plaatsing als onzorgvuldig aangemerkt moet worden. Immers de literatuur onderbouwd ook dat er rondom de meest optimale positie een bepaalde marge is waar binnen een schouderprothese geplaatst kan worden zonder dat dit tot een aanwijsbaar functieverlies zal leiden.
(…) De informatie uit dit artikel samen met de informatie van het artikel van Williams at all brengt mij er toe te concluderen dat een diameter variatie van de kop tussen 40 en 42 mm geenszins van invloed is op de functionaliteit van de schouder. Immers tussen een 40 en 42 mm is een verschil van 2 mm diameter, dat wil zeggen dat er een verschil in radius is van 1 mm in alle richtingen. Deze 1 mm valt naar mijn mening binnen de marge zoals dat is beschreven ten aanzien van malpositie van de schouderprothese in het artikel van Williams et. al. ”
Op pagina 33 tot en met 35 van het deskundigenbericht staat over het delay, onder andere, vermeld:
“Ik ben van mening dat collega [C] na de operatie op 1-10-2012 niet te lang heeft gewacht met de revisie operatie op 11-2-2015. Bovenstaand heb ik al beschreven dat er in deze periode allereerst geprobeerd is door fysiotherapie en door een expectatief beleid haar
klachten te laten afnemen. Het is gebruikelijk dat na een schouderprothese het vaker lang duurt voordat een schouder tot rust komt. Dit wisselt per patiënt. (...) Bij sommige patiënten is er sprake van een langdurige reactie van het kapsel met langdurig pijn en functiestoornis. Derhalve is het gebruikelijk dat, na het plaatsen van een hemischouderprothese, een periode gewacht wordt alvorens een eventuele conversie operatie plaats vindt na een totale schouderprothese. Dit blijkt ook uit het artikel van Caroll et al 2004. Uit deze studie blijkt dat er een gemiddelde interval tussen het plaatsen van de hemiprothese en de revisieoperatie bestaat van drieënhalf jaar met een range van elf maanden tot vierenhalf jaar. Dit betekent dat de beslissing die collega [C] op 11-02- 2014 heeft genomen namelijk het opnieuw gaan opereren van de schouder genomen is op een moment dat dit 16 maanden was na het plaatsen van een hemiprothese. Conform de literatuur komt dit overeen met bijna de kortste periode die geregistreerd staat als zijnde een interval tussen het plaatsen van een hemiprothese en een revisie operatie. Derhalve vind ik het niet verwijtbaar dat deze periode in acht genomen is alvorens tot een dergelijke beslissing te komen. De revisieoperatie van de hemischouderprothese vond plaats op 17-03-2014. Na deze operatie is wederom geprobeerd om door middel van een conservatief beleid de klachten tot rust te laten komen. Naar mijn mening is er wel sprake van een malpositie van deze revisie schouderprothese, namelijk de steel staat iets te hoog maar heeft vooral een wat toegenomen mediale off set. Het is niet zo dat ik op grond van de literatuur kan stellen dat dit een zodanig ernstige malpositie is dat dit buiten de variatie valt zoals dat bij een revisie operatie in het algemeen in acht genomen kan worden. Na een periode conservatief beleid waarbij het niet goed ging en na een consultatie bij collega [D] zijn er parameters bepaald die wellicht een verklaring konden geven voor haar schouderpijn. Collega [D] en collega [C] hebben samen overleg gehad en uiteindelijk besloten dat het veranderen van deze parameters er wellicht toe kon gaan leiden dat betrokkene een betere functie en minder pijn zou gaan krijgen. Deze afweging tot het uitvoeren van een laatste operatie zoals dat is uitgevoerd op 11-02-2015 is niet eenvoudig en wordt zeker niet snel en ondoordacht genomen.
(...) Het is mijn mening dat de functie bij betrokkene vooral bepaald wordt door de reactie van het kapsel. Ze heeft een erg stijf kapsel met een langdurige irritatie waarbij ook een frozen shoulder zich als complicatie heeft gemanifesteerd.”
Op pagina 35 vat [E] de resultaten van zijn onderzoek als volgt samen:
“Naar aanleiding van alle bovenstaande gegevens, en naar aanleiding van de uitgebreide analyse van het verhaal van betrokkene, alle mij aangeleverde dossiers, de uitgebreide analyse van al het röntgenonderzoek en een uitgebreide bestudering van literatuur kom ik tot de conclusie dat ik stel dat er door collega [C] zorgvuldig is gehandeld.”