2 Waar gaat deze zaak over?
2.1
[appellant] was als drukker in dienst van EDNN. In de arbeidsovereenkomst met hem is een concurrentiebeding opgenomen. [appellant] heeft de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 opgezegd. Hij wil in dienst treden van een concurrent van EDNN.
2.2
[appellant] heeft bij de kantonrechter primair gevorderd het concurrentiebeding te schorsen en subsidiair het in omvang en duur te beperken. Meer subsidiair heeft hij gevorderd EDNN te veroordelen tot maandelijkse betaling van een billijke vergoeding en nog meer subsidiair heeft hij gevorderd hem weer toe te laten tot het werk.
2.3
De kantonrechter heeft geoordeeld dat
- EDNN niet het recht verwerkt heeft zich op het concurrentiebeding te beroepen;
- [appellant] , in verhouding tot het te beschermen belang van EDNN, door het concurrentiebeding niet onbillijk benadeeld wordt en
- voor het weer toelaten tot het werk geen grond bestaat.
De vorderingen van [appellant] zijn daarom afgewezen met zijn veroordeling in de proceskosten.
2.4
In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en alsnog zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen toe te wijzen met veroordeling van EDNN in de kosten van beide instanties.
2.5
Anders dan de kantonrechter vindt het hof dat wel reden aanwezig is voor schorsing van het concurrentiebeding. Die vordering van [appellant] wordt daarom alsnog toegewezen. EDNN moet de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep betalen. Hieronder wordt uitgelegd hoe het hof tot dit oordeel is gekomen.
4 De beoordeling van de grieven en de vordering
4.1
[appellant] heeft in hoger beroep vier bezwaren ("grieven") opgeworpen tegen het vonnis van de kantonrechter. In die bezwaren worden de volgende kwesties aan de orde gesteld:
1. Kan EDNN [appellant] aan het concurrentiebeding houden (grief 2)?
2. Heeft EDNN het recht verwerkt [appellant] aan het concurrentiebeding te houden (grief 1)?
3. Moet [appellant] weer tot het werk bij EDNN worden toegelaten (grief 3)?
4. Wie moet de proceskosten van de zaak bij de kantonrechter betalen (grief 4)?
4.2
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij hoe dan ook niet wil terugkeren bij EDNN. Zijn advocaat heeft daarop gezegd dat het niet meer nodig is te beslissen over grief 3. Het hof beschouwt die grief daarom als ingetrokken. Een oordeel daarover is om die reden niet meer nodig.
4.3
De essentie van deze zaak betreft de vraag of [appellant] aan het concurrentiebeding kan worden gehouden. Om die reden zal eerst grief 2 behandeld worden. Daarna komen de grieven 1 en 4 aan bod.
4.4
Aan die behandeling kan overigens pas worden toegekomen indien is vastgesteld dat nog steeds spoedeisend belang bestaat bij beoordeling van de vorderingen van [appellant] . Die beoordeling dient plaats te vinden naar de situatie van vandaag.
4.5
[appellant] stelt dat hij per 1 mei 2020 in dienst wilde treden bij GT, maar dat het niet zover heeft kunnen komen omdat de kantonrechter het concurrentiebeding niet heeft geschorst. Daardoor zit hij nu zonder inkomen en heeft hij spoedeisend belang bij beoordeling van zijn vorderingen in hoger beroep. EDNN voert aan dat de afwezigheid van inkomen niet is onderbouwd. Ook voert zij aan dat [appellant] wel elders dan bij GT aan het werk kan. De enkele wens nu in dienst te treden bij GT schept volgens EDNN ook geen spoedeisend belang. Niet valt volgens haar in te zien waarom [appellant] niet kan wachten tot het concurrentiebeding is verlopen op 1 mei 2021.
4.6
[appellant] wil bij GT aan het werk. Niet in geschil is dat hij daarin op dit moment belet wordt door het feit dat EDNN hem (terecht of ten onrechte, dat is in dit verband niet van belang) aan het concurrentiebeding wenst te houden. Dat [appellant] wellicht ook elders aan het werk kan doet aan zijn, uitgesproken, wens en daarmee belang om zo spoedig mogelijk bij GT aan het werk te gaan niet af. Wachten tot het concurrentiebeding is uitgewerkt is geen reëel alternatief omdat de periode tussen nu en 1 mei 2021 daarvoor te lang is. [appellant] heeft dus spoedeisend belang bij beoordeling van zijn vorderingen.
Kan EDNN [appellant] aan het concurrentiebeding houden (grief 2)
4.7
De kantonrechter heeft geoordeeld dat EDNN [appellant] aan het concurrentiebeding kan houden. [appellant] komt in hoger beroep op tegen dat oordeel. Hij voert daartoe het volgende aan. Voorop staat dat [appellant] het gevoel heeft dat EDNN via het concurrentiebeding met hem de strijd aangaat met de heer [B] (oprichter van GT). In de minnelijke regeling met [B] is geen concurrentiebeding opgenomen. De gevolgen daarvan moeten nu kennelijk via het concurrentiebeding met [appellant] worden recht getrokken. Het concurrentiebeding strekt ertoe EDNN bescherming te verlenen tegen oneerlijke concurrentie door [appellant] . Daarvan is slechts sprake indien [appellant] over specifieke kennis beschikt van de onderneming van EDNN (prijzen, werkmethode, klantenkring) en hij op basis daarvan een ongerechtvaardigde voorsprong in de concurrentie door GT zou creëren. [appellant] beschikt echter niet over dergelijke kennis. Hij verricht zijn taken als drukker op basis van een werkbon die hem door EDNN wordt aangereikt. Ook als [appellant] alle op die werkbonnen aangereikte informatie uit zijn hoofd zou kennen (wat niet het geval is) zou GT daarvan geen voordeel hebben omdat GT met andere machines werkt. Voor klanten die eventueel van EDNN overstappen naar GT is niet van belang dat [appellant] daar drukker is. Specificaties van de door die klanten te verstrekken orders worden door de klant aangeleverd en niet door [appellant] . Ook bij GT wordt gewerkt met aan de drukkers verstrekte werkbonnen op basis waarvan gedrukt wordt. Binnen de drukkerijbranche is het bovendien volstrekt ongebruikelijk dat met drukkers een concurrentiebeding wordt overeengekomen. Een andere van EDNN naar GT overgegane drukker (Hazenberg) bezit dezelfde kennis als [appellant] . Indien die kennis al concurrentierelevant moet worden genoemd geldt dus dat die kennis reeds bij GT aanwezig is. De komst van [appellant] bij GT voegt dan niet of nauwelijks iets toe.
4.8
Net als de kantonrechter stelt het hof voorop dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan vóór 1 juli 2015 en daarom is, ingevolge artikel XXIIc van het overgangsrecht bij de Wwz, artikel 7:653 oud BW van toepassing. Dit betekent dat de kantonrechter in een bodemzaak ingevolge artikel 7:653, tweede lid, oud BW een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
4.9
Voordat tot beoordeling op basis van dit uitgangspunt wordt overgegaan verdient nog opmerking dat [appellant] , min of meer terloops en niet als toelichting op zijn tweede grief, heeft opgemerkt dat het concurrentiebeding destijds als standaardbeding is opgenomen in de door de accountant van EDNN opgestelde tekst van de arbeidsovereenkomst. Het is, aldus [appellant] , niet bewust ten aanzien van hem opgenomen. Voor het geval [appellant] beoogd heeft aan die stelling enig juridisch gevolg te verbinden geldt dat hij dat gevolg niet heeft benoemd en de stelling ook overigens niet (nader) heeft uitgewerkt. Het hof gaat daaraan om die reden voorbij.
4.10
Het verweer van EDNN in deze zaak is, samengevat in een notendop, dat zij beschermd wil zijn tegen concurrentie van GT. In navolging van dat verweer heeft de kantonrechter de combinatie van [B] en [appellant] een serieuze bedreiging genoemd voor het voortbestaan van EDNN. [B] kent de klanten van EDNN en benadert deze voor overstap naar GT en [appellant] heeft de "benodigde kennis" om die klanten te bedienen. Daarin is, aldus de kantonrechter, het zwaarwegende bedrijfsbelang van EDNN gelegen bij handhaving van het concurrentiebeding.
4.11
De strekking van een concurrentiebeding is in het algemeen, onder andere, te voorkomen dat bij de oude werkgever verkregen informatie, die als specifieke kennis van de onderneming van de oude werkgever kan worden aangemerkt, door de ex-werknemer wordt gebruikt bij de nieuwe werkgever zodat die nieuwe werkgever een concurrentievoordeel krijgt. Bij de oude werkgever opgedaan, algemeen, vakmanschap kan niet als dergelijke specifieke kennis worden aangemerkt.
4.12
[appellant] wordt drukker - en niet iets anders dan dat - in het bedrijf (GT) van [B] . De werving van klanten voor dat bedrijf geschiedt door [B] . Bij zijn werving meldt [B] dat hij werkt met "professioneel personeel met lange ervaring" (productie 10 tot en met 14 van EDNN). Hij refereert aldus aan het vakmanschap van, onder andere, [appellant] , maar niet aan het gebruik maken van bij dat personeel aanwezige specifieke kennis die bij EDNN is opgedaan. EDNN vermoedt dat weliswaar, maar uit niets blijkt dat [appellant] nu juist is aangetrokken door [B] vanwege diens (veronderstelde) specifieke kennis, in het bijzonder op het gebied van de (hierna nog uit te werken) productspecificaties van EDNN-klanten. Het verweer van EDNN dat die (verondersteld) aanwezige kennis wapen in de concurrentiestrijd zal zijn en EDNN dus zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding is dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.13
Nader ingaand op die verondersteld aanwezige kennis geldt ook nog het volgende. Niet in geschil is dat de drukkers bij EDNN, onder wie tot 1 mei 2020 ook [appellant] , hun taken verrichten op basis van werkbonnen. Voorbeelden daarvan zijn in het geding gebracht. Uit die voorbeelden kan worden afgeleid dat de werkbonnen informatie verschaffen over, in het bijzonder, de klant, het materiaal, de kleur, de inkt, de platen en het (de) te gebruiken raster(s). EDNN spitst haar verweer in deze zaak toe op vervolgorders en zogenaamde "schapconsistentie". Dat betekent dat een klant die een bepaald etiket heeft laten drukken er bij een vervolgorder zeker van moet kunnen zijn dat het ter uitvoering van die vervolgorder gedrukte etiket gelijk is aan het eerder gedrukte etiket.
4.14
EDNN slaat ten behoeve van vervolgorders de (in haar productieproces ontwikkelde) klantgegevens omtrent materiaal, kleur, inkt, platen en gebruikte rasters op in haar computersysteem (ERP). Voor schapconsistentie zijn in het bijzonder die gegevens van belang. Het gebruik van die gegevens zorgt er namelijk voor dat bij een vervolgorder een etiket geproduceerd kan worden dat gelijk is aan het eerdere etiket. Die gegevens zijn aan te merken als specifieke bij EDNN aanwezig kennis (productinformatie). Voldoende aannemelijk is ook dat de klanten zelf veelal niet over die informatie beschikken. Zij geven hun wensen over het etiket op, maar laten de uitvoeringsaspecten aan de drukkerij over.
4.15
GT heeft geen toegang tot het computersysteem van EDNN. Wanneer [appellant] bij GT werkt kan hij niet in dat systeem komen en kan hij geen informatie uit dat systeem aanleveren voor door GT te produceren werkbonnen. De in het systeem van EDNN opgeslagen data zijn in zoverre niet bruikbaar voor [appellant] . Concurrentievoordeel valt op dit punt daarom in zoverre niet te behalen. Bij handhaving van het concurrentiebeding heeft EDNN in zoverre geen belang.
4.16
De veronderstelling van EDNN is dat [appellant] haar computersysteem ook helemaal niet nodig heeft omdat hij al die gegevens in zijn hoofd heeft zitten en bij GT een werkbon (voor een vervolgorder van een naar GT overgestapte klant van EDNN) dus op basis daarvan eenvoudig kan invullen waar het betreft materiaal, kleur, inkt, platen en te gebruiken rasters. [appellant] betwist dat die informatie allemaal in zijn hoofd zit. Dat hij die informatie niet allemaal in zijn hoofd heeft zitten is ook wel aannemelijk omdat het aantal mogelijke combinaties van materiaal, kleur, inkt, platen en rasters erg groot lijkt te zijn. Alleen al de in het geding gebrachte werkbonnen tonen vele verschillen en combinaties op dat punt. EDNN heeft bovendien niet aangevoerd dat zij maar een zeer beperkt aantal klanten heeft. Onvoldoende aannemelijk is dus dat EDNN een in de (in het hoofd opgeslagen) kennis van [appellant] gelegen belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding.
4.17
Bovendien geldt dat eventuele in het hoofd van [appellant] aanwezige, voor vervolgorders relevante, kennis over materiaal, kleur, inkt, platen en raster(s) mogelijk wel van enig, maar niet van wezenlijk belang is. Indien GT van de naar haar, ten behoeve van een vervolgorder, overgestapte EDNN-klant niet de relevante gegevens over materiaal, kleur, inkt, platen en raster(s) ontvangt zal zij, zo is ter zitting in hoger beroep bevestigd door EDNN, op basis van het door die klant aangeleverde (eerdere) etiket dat etiket moeten namaken. Dat is een situatie die vergelijkbaar is met het geval dat EDNN een klant van een concurrent overneemt in verband met een vervolgorder en slechts het (eerdere) etiket van die klant aangeleverd krijgt.
4.18
In dat soort gevallen zal het - indien de vorige drukker geen specificaties aanlevert - aankomen op vakmanschap. Hoe meer vakmanschap, hoe eerder de drukker, al dan niet in overleg met anderen in het bedrijf, in staat zal zijn een etiket te produceren dat voldoet aan de eisen die de klant daaraan stelt. Door EDNN wordt erkend dat ook zij op die wijze tewerk gaat. [appellant] is een ervaren (18 jaar) en zeer kundig drukker. Het is nota bene EDNN, meer dan [appellant] zelf, die dat keer op keer benadrukt. In een dergelijk geval zal [appellant] dus, net zoals EDNN, al is het wellicht met wat extra tijdsinvestering tot de juiste productspecificaties kunnen komen. De verondersteld in het hoofd van [appellant] aanwezige kennis is dus voor het eindresultaat niet van belang: reeds zijn vakmanschap maakt dat het etiket in kwestie kan worden nagemaakt. In het enkele geval (EDNN sprak bij de behandeling in hoger beroep over "soms") dat het namaken niet lukt heeft [appellant] voordeel van de (verondersteld) in zijn hoofd aanwezige kennis. Maar, zoals gezegd, dat betreft hooguit een enkel geval. In de nu besproken, verondersteld aanwezige, situatie is dus wel van enig belang van EDNN sprake, maar zeker niet van een zwaarwegend belang.
4.19
Het belang van [appellant] om bij GT in dienst te kunnen treden is weliswaar betwist door EDNN, maar voldoende aannemelijk. [appellant] kan zich financieel en wat functie betreft verbeteren, hij heeft de zekerheid bij GT (anders dan bij EDNN) dat hij slechts in de dagdienst hoeft te werken (en niet in ploegendienst) en hij bewerkstelligt door zijn overstap naar GT dat hij los komt van de door hem als moeizaam ervaren samenwerking met de heer [C] , directeur van EDNN.
4.20
De afweging van de hiervoor geschetste wederzijdse belangen leidt tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter in een (eventuele) bodemprocedure het concurrentiebeding zal vernietigen omdat in verhouding tot het te beschermen (hooguit beperkte) belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Grief 2 slaagt.
Heeft EDNN het recht verwerkt [appellant] aan het concurrentiebeding te houden (grief 1)?
4.21
Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang meer bij bespreking van zijn (eerste) grief over de rechtsverwerking.
4.22
[appellant] heeft in hoger beroep overigens geen andere argumenten genoemd dan in eerste aanleg. Die argumenten zijn door de kantonrechter in overweging 4.2 van het aangevallen vonnis beoordeeld. Die beoordeling is juist.
Wie moet de proceskosten van de zaak bij de kantonrechter betalen (grief 4)?
4.23
De vierde grief van [appellant] (over de proceskosten in eerste aanleg) slaagt. Uit het voorgaande volgt dat het hof de primaire vordering van [appellant] alsnog zal toewijzen. Dat maakt EDNN tot de in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg. Zij zal daarom in de kosten aan de zijde van [appellant] worden verwezen.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 24 april 2020 en
schorst het concurrentie- en relatiebeding zoals genoemd artikel 7 van de arbeidsovereenkomst en de bijbehorende boetebepaling met onmiddellijke ingang totdat bij onherroepelijke uitspraak in een bodemprocedure zal zijn beslist over de vraag of EDNN aan dit beding jegens [appellant] enig recht kan ontlenen;
verbiedt EDNN om voor de duur van de schorsing van het concurrentiebeding aanspraak te maken op de boeteclausule in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst;
veroordeelt EDNN in de kosten van de procedure in beide instanties en stelt die kosten vast
- in eerste aanleg op € 189.47 voor verschotten en € 720,- voor salaris advocaat;
- in hoger beroep op € 438,47 voor verschotten en € 2.148,- voor salaris advocaat;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt EDNN in het nasalaris volgens liquidatietarief zijnde € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval EDNN niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, M.E.L. Fikkers en A. Elgersma en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 augustus 2020.