Renewi heeft, in het voetspoor van de uitspraak van Hof Den Haag van 18 december 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:3705), bepleit dat zij geen loon hoeft te betalen over de periode vanaf de datum van beschikking van de kantonrechter, althans vanaf 1 oktober 2019 tot de door de kantonrechter bepaalde einddatum van 1 december 2019, in welke periode [verzoeker] niet voor Renewi heeft gewerkt.
Het hof volgt de lijn van Hof Den Haag niet omdat in dit geval geen sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met de Wilco-beschikking (ECLI:NL:HR:2018:1209), die als basis diende voor de Haagse uitspraak. In dit geval heeft Renewi immers niet gekozen voor een ontslag op staande voet dat een onmiddellijke verbreking van het dienstverband tot gevolg heeft. Wanneer de werkgever kiest voor (de in beginsel veiliger weg van) ontbinding en de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, heeft de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid (nu, sinds 1 januari 2020) 9 BW aanhef en onder b, de bevoegdheid het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op een eerder tijdstip dan zonder ernstige verwijtbaarheid het geval zou zijn, zoals onder letter a van dat artikel is bepaald. Voor deze regeling is weliswaar aansluiting gezocht bij de regel over ontslag op staande voet (zie memorie van antwoord, Kamerstukken I 2013/2014, 33818 C p. 81), maar de regeling schrijft in letter b, anders dan in letter a, niet voor per welke datum de kantonrechter de arbeidsovereenkomst moet laten eindigen.
Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval onvoldoende aanleiding om te oordelen dat [verzoeker] geen loon toe zou komen tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, omdat het niet-werken vanaf de datum van de beschikking of vanaf het einde van de maand waarin de beschikking is gegeven, in redelijkheid voor zijn, [verzoeker] , risico moet komen.