4.1.
Het Hof zal aan de hand van de punten 37 tot en met 41 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 15 september 2011 in de gevoegde zaken C‑180/10 en C‑181/10, Słaby en Kuć, ECLI:EU:C:2011:589 beoordelen of belanghebbende als belastingplichtige (ondernemer) voor de omzetbelasting heeft gehandeld. In dat arrest heeft het HvJ de verwijzende rechter handvatten gegeven om te beoordelen of verzoekers, beiden landbouwer, bij de verkoop van percelen grond zijn opgetreden als belastingplichtige voor de omzetbelasting. De passage luidt als volgt:
“37 Het aantal en de omvang van de in casu verrichte verkopen zijn op zich niet van doorslaggevend belang. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, kan de omvang van de verkopen niet dienen als criterium om een onderscheid te maken tussen de handelingen van een marktdeelnemer die als particulier handelt, die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, en de handelingen van een marktdeelnemer die een economische activiteit vormen. Het Hof heeft opgemerkt dat aanzienlijke verkopen ook door particuliere marktdeelnemers kunnen worden verricht (zie in die zin arrest Wellcome Trust, reeds aangehaald, punt 37).
38 Het feit dat de betrokkene vóór verkoop het terrein heeft verkaveld om een hogere prijs in het totaal te verkrijgen, de tijdspanne waarbinnen deze handelingen zijn verricht, of het bedrag van de ermee verkregen inkomsten zijn evenmin op zich van doorslaggevend belang. Al deze omstandigheden kunnen immers eigen zijn aan het beheer van het privévermogen van de betrokkene.
39 Dat ligt evenwel anders wanneer de betrokkene voor de verkoop van onroerend goed actief stappen onderneemt door middelen in te zetten die te vergelijken zijn met die welke een fabrikant, handelaar of dienstverrichter in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn aanwendt.
40 Dergelijke actieve stappen kunnen onder meer bestaan in de uitvoering van werken om deze terreinen bouwrijp te maken en het gebruik van beproefde verkooptechnieken.
41 Aangezien dergelijke initiatieven normaal gezien niet passen bij het beheer van een privévermogen, kan de levering van een bouwterrein in een dergelijk geval niet worden beschouwd als de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht.”
4.2.
Anders dan de verzoekers in het hiervoor geciteerde arrest, heeft belanghebbende zelf de gemeente benaderd om een bestemmingsplanwijziging te realiseren. De wijziging is dus niet buiten de wil van belanghebbende tot stand gekomen, maar juist op de uitdrukkelijke wil van belanghebbende. De derde poging tot bestemmingsplanwijziging heeft uiteindelijk tot de door belanghebbende gewenste uitkomst geleid.
4.3.
Het Hof leidt uit de gedingstukken af dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht die zijn te vergelijken met die van een handelaar. Zo heeft belanghebbende, zoals hiervoor al vermeld, actief bewerkstelligd dat woningbouw (en dus verkoop als hoger gewaardeerde (bouw)grond) mogelijk werd. Belanghebbende heeft de kassen gesloopt en hiermee grond opgeleverd die direct klaar is voor woningbouw. In dit verband heeft belanghebbende onderzoek laten doen en inlichtingen ingewonnen om de bouw ook daadwerkelijk op korte termijn te kunnen laten plaatsvinden, zoals het voorbereiden van een planschaderisicoanalyse en een verkennend bodemonderzoek. Ook heeft belanghebbende gemotiveerd kunnen afzien van het doen van archeologisch onderzoek. Al deze werkzaamheden zijn niet gebruikelijk voor een particulier die louter (woningbouw)percelen te koop zet, maar wel voor een marktdeelnemer die de beste omstandigheden creëert met het oog op de verkoop. Dat tussen de sloop van de kassen, het te koop zetten van de bouwpercelen en de uiteindelijke leveringen toch een aantal jaren is verstreken is, zo heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting toegelicht, veroorzaakt door de niet zo gunstige economische omstandigheden in de desbetreffende periode.
4.4.
De slotsom luidt dat belanghebbende terecht omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Of de levering rechtstreeks in het verlengde ligt van de eerdere economische activiteit van belanghebbende bestaande uit de exploitatie van de kwekerij (zie het door de Inspecteur ter zitting genoemde arrest van het HvJ van 17 oktober 2019, C‑692/17, Paulo Nascimento Consulting, ECLI:EU:C:2019:867) kan in het midden blijven.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.